6 INREGELEN INSTALLATIE
Aangezien elke installatie anders is dienen de potentiome-
ters per bereik voor beide ventilatoren ingesteld te worden
zo-danig dat de juiste luchtflows geleverd wordt. Hiervoor
gaat u als volgt te werk. Stel de roosters in, voer een eerste
meting uit en noteer per vertrek de gemeten waarden.
Corrigeer de afwijkingen door de roosters te verstellen en
voer een tweede meting uit. Is de totale installatie niet in
balans dan kunt u dit door middel van de potentiometers te
verstellen de luchtflows corrigeren (zie hoofstuk 6.1). Voer
een derde meting uit en stel een meetrapport op.
AirMaster HR 250.02
Onderstaande grafiek geeft het verband weer van de stuur-
spanning tov de luchtflow en de opvoerhoogte.
De systeemdruk is ingesteld voor 100 Pa druk bij een flow
van 225 m³/h. voor een installatie met HR 250.02.
Stand
1
2
3
Figuur 22. Verband stuurspanning/luchtflow en
opvoerhoogte AirMaster HR 250
AirMaster HR 325.02
Onderstaande grafiek geeft het verband weer van de stuur-
spanning t.o.v. de luchtflow en de opvoerhoogte.
De systeemdruk is ingesteld voor 125 Pa druk bij een flow
van 325 m³/h. voor een installatie met HR 325.02.
Stand
1
2
3
HR 250.02
90 m³ (16 Pa)
150 m³ (44 Pa)
250 m³ (125 Pa)
HR 325.02
125 m³ (13 Pa)
250 m³ (125 Pa)
325 m³ (225 Pa)
Figuur 23. Verband stuurspanning/luchtflow en
opvoerhoogte AirMaster HR 325
AirMaster HR 400.02
Onderstaande grafiek geeft het verband weer van de stuur-
spanning t.o.v. de luchtflow en de opvoerhoogte.
De systeemdruk is ingesteld voor 150 Pa druk bij een flow
van 400 m³/h. voor een installatie met HR 400.02.
Stand
1
2
3
Figuur 24. Verband stuurspanning/luchtflow en
opvoerhoogte AirMaster HR 400
HR 400.02
125 m³ (13 Pa)
250 m³ (125 Pa)
400 m³ (150 Pa)
15