5.6 Plaatsen boezem
Voor een goede afvoer van de warmte, werking van het toestel en de algehele veiligheid dient er voldoende
ruimte rondom het toestel aanwezig te zijn.
De boezem moet voldoende geventileerd worden door middel van ventilatieopeningen (ingaand en uitgaand).
Deze zijn essentieel voor de veiligheid en ter voorkoming van overmatige warmteopbouw in de boezem.
Bij installatie van een toestel verzonken in de vloer dient rekening te worden gehouden met de minimale
!Let op
afstanden tot een brandbare vloer. Indien van toepassing wordt hierover meer informatie gegeven vanaf
hoofdstuk 5.10 'Aanvullende instructies'.
•
Gebruik onbrandbaar en hittebestendig materiaal voor de boezem inclusief de bovenkant van de boezem en
!Let op
het materiaal ín de boezem waaronder de achterwand en de vloer.
•
Het toestel is geen draagconstructie. Voorkom daarom dat het toestel wordt belast met bijvoorbeeld het
gewicht van de boezem.
•
De doorlaat van de, zo hoog mogelijk geplaatste, ventilatieopeningen (uitgaand) staan vermeld in Bijlage 2,
Tabel 2.
•
Indien er geen bedieningsluik in de boezem geplaatst is, dient zo laag mogelijk een luchttoevoer van
minimaal 80 cm
luchttoevoer.
Houd bij het plaatsen van de boezem rekening met (zie Bijlage 3, Afb. 2):
!Let op
•
De plaats voor het bedieningsluik: dit moet zo laag mogelijk geplaatst worden.
•
De afmetingen van het bedieningsluik; zie plaatsen bedieningsluik paragraaf 5.7.
•
De plaats van de ventilatieopeningen (V) (uitgaand).
•
Houd een afstand tussen de bovenkant van de ventilatieopening (uitgaand) en het plafond van de woning
van minimaal 30 cm.
•
De afmeting van de ruit zodat deze geplaatst/verwijderd kan worden na het plaatsen van de boezem.
•
De bescherming van het gasregelblok en de leidingen tegen cement en kalk.
•
Plaats de sierstrips, kaders en dergelijke zo mogelijk pas na het uitvoeren van de eventuele bouwkundige
werkzaamheden. Voorkom het gebruik van schildersplakband. Indien dit niet mogelijk is: gebruik een goede
kwaliteit schildersplakband en verwijder deze onmiddellijk na de stuc- of schilderwerkzaamheden.
!Tip
Breng de ventilatieopeningen (uitgaand) bij voorkeur aan weerszijden van de boezem aan. Maak hierbij gebruik
van DRU ventilatie-elementen.
Controleer de volgende zaken, voordat de boezem helemaal dichtgemaakt wordt:
•
Is het afvoer- / concentrisch systeem op de juiste manier geplaatst?
•
Zijn de kanalen, de bevestigingsbeugels en evt. klembanden, die later onbereikbaar zijn, geborgd met
parkers?
Ø
Stuc niet op of over de randen van het inbouwframe, omdat:
•
Door de warmte van het toestel scheuren kunnen ontstaan.
•
De ruit niet meer verwijderd/geplaatst kan worden.
Ø
Laat bij toepassing van steenachtige materialen en/of afwerking met stucwerk de boezem vóór ingebruikname
van het toestel minimaal 6 weken drogen ter voorkoming van scheuren.
5.7 Plaatsen bedieningsluik
Het bedieningsluik (zie ook paragraaf 5.5 en 5.6) wordt zo laag mogelijk in de boezem geplaatst.
•
De onderkant van het bedieningsluik mag niet hoger worden geplaatst dan het branderbed in het toestel.
!Let op
•
Plaats het bedieningsluik en de beugel met het gasregelblok alleen binnenshuis op een droge plek!
In het bedieningsluik wordt een aantal componenten geplaatst zoals het typeplaatje, het gasregelblok en, indien
van toepassing, de componenten behorende bij het DRU Powervent-systeem
Ga als volgt te werk bij het plaatsen van het bedieningsluik; zie Bijlage 3, Afb. 3 voor details:
Ø
Maak in de boezem een opening zoals beschreven in de handleiding van het bedieningsluik.
!Tip
De opening in de boezem mag zowel staand als liggend worden aangebracht.
Ø
Plaats het binnenframe (A); draai hiervoor bouten (D en F) los.
8
(indien van toepassing)
2
te worden aangebracht. Is dit wel het geval, dan volstaat het bedieningsluik als
(indien van toepassing)
I N S T A LLA T I E H A N D L E I D I N G
®
.