D LOKATIE UITMONDINGEN
D.1 Locatie uiteinden bij verticale uitmonding (C11)
Afstand
Op hetzelfde dakniveau
Op een ander dakniveau
Op een lager geplaatste muur
Op een hoger schuin oppervlak
"Afstand" = minimale afstand die nodig is om de uitlaat te
positioneren om nadelige effecten te voorkomen ten aanzien van;
1
Een ventilatieopening van een gebruikte kamer, toilet of
badkamer
2
Aanvoer van verwarmde lucht, als de aanvoer door een
gebruiktekamer stroomt.
3
Een raam dat kan worden geopend en zich in de buurt van een
gebruikte kamer, toilet of badkamer bevindt
*
Indien de vereiste afstand niet haalbaar is, hebben de regels ten
aanzien van de uitlaatpositie voorrang.
**
Indien de uitlaat minimaal een meter hoger wordt geplaatst dan de
inlaatopening, of een raam dat kan worden geopend.
***
Indien de vereiste afstand niet haalbaar is, moet de uitlaat min. een
meter boven de hoogste gevel/het hoogste dak worden geplaatst.
(4)
Het uiteinde mag daarnaast niet dichter dan 300 mm bij een opening
in het gebouw worden geplaatst dat is aangebracht voor het plaatsen
van een inbouwelement, zoals een raamkozijn.
J
Uitlaat 1,2 of 3
> 6m
> 3m
> 2m
> 6m
I
F
J
B
B I J L AG E S
*
* & **
*
***
P
D,E
Q
C
Q
H
H
A
2 9
Q
Q
N
M
K
Afbeelding 2.1 - Afvoerlocatie bij wandmontage