KOUDEMIDDEL
Substantie die in een gesloten circuit van de warmtepomp circuleert en
die door drukveranderingen verdampt of condenseert. Tijdens het ver-
dampen absorbeert het koudemiddel warmte-energie en tijdens het
condenseren geeft het koudemiddel warmte-energie af.
LAADPOMP
Zie "Circulatiepomp".
LAADSPIRAAL
Een verwarmingsspiraal verwarmt het huishoudelijke warmtapwater
(tapwater) in de boiler met verwarmingswater (verwarmingssysteem)
uit de F2120.
NOODSTAND
Een stand die met de schakelaar kan worden geselecteerd in het geval
van een storing. Hierdoor stopt de warmtepomp. Als de warmtepomp
in de noodstand staat, worden gebouw en/of warmtapwater verwarmd
met een elektrisch verwarmingselement.
OMGEVINGSTEMPERATUURSENSOR
Een sensor buitenshuis op, of in de buurt van, de warmtepomp. Deze
sensor meldt de warmtepomp hoe warm het is op de locatie van de
sensor.
OVERSTORTVENTIEL
Een klep die opent en een kleine hoeveelheid vloeistof doorlaat indien
de druk te hoog is.
PRESSOSTAAT
Drukschakelaar die een alarm laat afgaan en/of de compressor stopt,
indien er een druk ontstaat in het systeem die niet is toegestaan. Een
hogedrukpressostaat wordt geactiveerd wanneer de condensdruk te
groot wordt. Een lagedrukpressostaat wordt geactiveerd wanneer de
verdampingsdruk te laag is.
RADIATOR
Een ander woord voor verwarmingselement. Deze moeten worden gevuld
met water om te kunnen worden gebruikt in combinatie met de F2120.
NIBE F2120
Hoofdstuk 5 | Verklarende woordenlijst
23