SMA Solar Technology AG
6.5.2
Bedrijfsmodus van het multifunctionele relais wijzigen
Bedrijfsmodus bij 2 aanwezige multifunctionele relais wijzigen
Bij omvormers met een interne multifunctionele relais op de communicatiemodule en een extra multifunctionele
relais op een SMA I/O Module kan de bedrijfsmodus afzonderlijk worden gewijzigd voor elke multifunctionele
relais. Op de gebruikersinterface van de omvormer zijn de parameters van het interne multifunctionele relais
aangeduid met [A]. De parameters van het multifunctionele relais op de SMA I/O Module zijn aangeduid met
[B].
De bedrijfsmodus van het multifunctionele relais is standaard ingesteld op Storingsmelding (FltInd). Als u voor een
andere bedrijfsmodus hebt gekozen en de elektrische aansluiting in overeenstemming met de gewenste bedrijfsmodus
en de bijbehorende aansluitvariant hebt uitgevoerd, moet u de bedrijfsmodus van het multifunctionele relais wijzigen
en eventueel verdere instellingen uitvoeren.
Werkwijze:
1. Roep de gebruikersinterface van de omvormer op (zie de handleiding van de omvormer).
2. Meld u aan als Installateur of Gebruiker.
3. Roep het menu Apparaatparameters op.
4. Kies [Parameters bewerken].
5. Selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel relais > Bedrijfsmodus de parameter
Bedrijfsmodus van het multifunctionele relais of Mlt.OpMode en stel de gewenste bedrijfsmodus in.
6. Bij bedrijfsmodus Eigenverbruik of SelfCsmp: selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel
relais > Eigenverbruik > Minimaal inschakelvermogen de parameter Minimaal inschakelvermogen van
eigenverbruik MFR of Mlt.MinOnPwr en stel de gewenste waarde in. Hiermee bepaalt u vanaf welk
vermogen een verbruiker wordt ingeschakeld.
7. Bij bedrijfsmodus Eigenverbruik of SelfCsmp: selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel
relais > Eigenverbruik > Minimumtijd voor inschakelvermogen de parameter Minimumtijd voor
inschakelvermogen eigenverbruik MFR of Mlt.MinOnPwrTmm en stel de gewenste waarde in. Hiermee
bepaalt u de minimale tijd waarin het vermogen boven het minimale inschakelvermogen moet liggen, zodat de
verbruiker kan worden ingeschakeld.
8. Bij bedrijfsmodus Eigenverbruik of SelfCsmp: selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel
relais > Eigenverbruik > Minimumtijd voor inschakelvermogen de parameter Minimumtijd voor
inschakelvermogen eigenverbruik MFR of Mlt.MinOnTmm en stel de gewenste waarde in. Hiermee
bepaalt u de minimale tijd waarin de verbruiker ingeschakeld blijft.
9. Bij bedrijfsmodus Sturing via communicatie of ComCtl: selecteer in de parametergroep Apparaat >
Multifunctioneel relais > Sturing via communicatie > Status de parameter Status van het MFR bij sturing
via communicatie of Mlt.ComCtl.Sw en stel de gewenste waarde in. Hiermee bepaalt u of het multifunctionele
relais via een communicatieproduct kan worden aangestuurd.
10. Bij bedrijfsmodus Batterijbank of BatCha: selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel
relais > Batterijbank > Minimaal inschakelvermogen de parameter Minimaal inschakelvermogen van
MFR-batterijbank of Mlt.BatCha.Pwr en stel de gewenste waarde in. Hiermee bepaalt u vanaf welk vermogen
de batterij opgeladen moet worden.
11. Bij bedrijfsmodus Batterijbank of BatCha: selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel
relais > Batterijbank > Minimumpauze vóór opnieuw inschakelen de parameter Minimumpauze vóór
opnieuw inschakelen van het MFR-batterijbank of Mlt.BatCha.Tmm en stel de gewenste waarde in.
Hiermee bepaalt u de minimale tijd die na het opladen van de batterij wordt aangehouden voordat de batterij
opnieuw kan worden opgeladen.
12. Kies [Alle opslaan] om de wijzigingen op te slaan.
Installatiehandleiding
6 Aansluiting
MD-IO-40-IA-nl-12
17