3. Selecteer indien van toepassing een object. Gebruik het gimbalwiel en de joystick voor de richting
om het kader aan te passen.
4. Tik op de sluiter-/opnameknop om te beginnen. Beweeg de joystick voor kantelen en voor rollen om
de horizontale vliegsnelheid te regelen en verplaats de drone parallel. Beweeg de gashendel om de
verticale vliegsnelheid te regelen.
Waypoints
De drone maakt automatisch foto's op een vliegroute van twee tot vijf waypoints en genereert een
timelapse-video. De drone kan in volgorde van waypoint 1 tot 5 of 5 tot 1 vliegen. Volg de onderstaande
stappen om Waypoints te gebruiken.
1. Stel de gewenste waypoints en de richting van de lens in.
2. Stel de intervaltijd, videoduur en maximale snelheid in. Het scherm toont het aantal foto's dat zal
worden gemaakt en de lengte van de opnametijd.
3. Tik op de sluiterknop om te beginnen.
De drone genereert automatisch een timelapse-video, die te bekijken is in afspelen. In de camera-
instellingen kunnen gebruikers ervoor kiezen om de beelden op te slaan in JPEG- of RAW-indeling en
om de beelden op te slaan op de ingebouwde opslag of op de microSD-kaart.
Voor optimale prestaties wordt aanbevolen om Hyperlapse te gebruiken op een hoogte boven de
50 m en een verschil van minimaal twee seconden tussen de intervaltijd en de sluiter in te stellen.
Het wordt aanbevolen om op een veilige afstand van de drone (meer dan 15 m) een statisch object
(bijv. hoge gebouwen, bergachtig terrein) te selecteren. Selecteer geen object dat zich te dicht bij de
drone bevindt.
De drone remt en hangt stil op zijn plaats als er tijdens Hyperlapse een obstakel wordt gedetecteerd.
Obstakels kunnen niet aan weerszijden van het vliegtuig worden gedetecteerd.
De drone genereert alleen een video als deze minimaal 25 foto's heeft gemaakt, wat het benodigde
aantal is om een video van één seconde te genereren. De video wordt gegenereerd wanneer er vanaf
de afstandsbediening een opdracht wordt gegeven of als de modus onverwacht wordt verlaten,
bijvoorbeeld wanneer RTH met lage batterijspanning wordt geactiveerd.
Advanced Pilot Assistance Systems 4.0
De functie Advanced Pilot Assistance Systems 4.0 (APAS 4.0) is beschikbaar in de Normale stand.
Wanneer APAS is ingeschakeld, blijft de drone reageren op opdrachten en plant hij zijn route zowel op
basis van de joystick-opdrachten als de vliegomgeving. APAS maakt het gemakkelijker om obstakels te
vermijden, vloeiender beeldmateriaal te verkrijgen en geeft een betere vliegervaring.
Blijf de joystick voor hellen naar voren of naar achteren bewegen. De drone zal de obstakels vermijden
door boven, onder, of links of rechts van het obstakel te vliegen.
Wanneer APAS is ingeschakeld, kan de drone tot stilstand worden gebracht door op de vliegpauzeknop
op de afstandsbediening te drukken of door op Stop op het scherm te tikken in DJI Fly. De drone blijft
drie seconden stilhangen en wacht op verdere opdrachten van de piloot.
Om APAS in te schakelen, opent u DJI Fly, gaat u naar 'System Settings' (Systeeminstellingen), dan
naar Safety (Veiligheid) en schakelt u APAS in.
DJI Air 2S Gebruikershandleiding
©
2021 DJI. Alle rechten voorbehouden.
25