4.1.2. Bevestiging van de laadregelaar
Markeer de bevestigingsgaten voor de laadregelaar op de wand.
Boor 4 gaten Ø 6 mm en plaats pluggen.
Bevestig de laadregelaar op de wand met 4 schroeven M4x40 (DIN 7996), waarbij zich
de kabelopeningen aan de onderzijde bevinden.
4.2
Aansluiten
4.2.1 Bekabeling voorbereiden
De kabeldoorsnede van de aansluitkabel is afhankelijk van het vermogen van de
laadregelaar.
Type regelaar
Last-/modulestroom
10 A
15 A
20 A
30 A
De bovenstaande tabel geldt voor de volgende kabellengtes:
•
10 m zonnemodule- aansluitkabel
•
2 m aansluitkabel accu
•
5 m aansluitkabel verbruikers
Als de opgegeven kabellengtes niet voldoende zijn, raadpleeg uw leverancier.
Er is een extra externe zekering nodig (wordt niet meegeleverd) die aan de accu-
aansluitkabel dicht bij de accupool aangebracht moet worden:
De externe zekering voorkomt kortsluitingen op de leidingen. Er kan daarom voor elk type
regelaar een zekering 40 A gebruikt worden.
4.2.2 Aansluiten
Explosiegevaar door vonkvorming! Gevaar voor elektrische schok!
Zonnemodules produceren bij lichtinval stroom. Ook bij een minimale lichtinval staat de
volledige spanning op.
Bescherm de zonnemodule tijdens installatie tegen lichtinval door deze af te dekken.
Nooit blanke leidingeinden aanraken.
Alleen geïsoleerd gereedschap gebruiken.
Controleer, dat er alle verbruikers uitgeschakeld zijn. Hiertoe eventueel de zekering
uithalen.
Beslist de hieronder beschreven volgorde voor de aansluiting aanhouden.
Doorsnede
10 A
6 mm²
15 A
10 mm²
20 A
10 mm²
30 A
16 mm²
AWG
Isolatie
10
85 ° C
8
85 ° C
8
85 ° C
6
85 ° C
5