Controleer de volgende punten voor-
dat u gaat rijden. Onderschat deze
punten niet. Voer ze allemaal uit voor-
dat u wegrijdt.
WAARSCHUWING
Het uitvoeren van onderhouds-
controles wanneer de motor draait
kan gevaarlijk zijn. U zou zich ern-
stig kunnen verwonden als uw
handen of kleding vast komen te
zitten.
Zet de motor af wanneer u onder-
houdscontroles uitvoert, behalve
wanneer u de verlichting, de
motorstopschakelaar en het gas
controleert.
OPMERKING: Controleer de werking
van de schakelaar voordat u gaat rij-
den wanneer de buitentemperatuur
onder het vriespunt is.
WAT TE
CONTROLE-
REN
Stuurinrich-
ting
Remmen
( 6-24)
Banden
( 6-28)
Benzine
( 2-6)
Lichten
( 2-6,
2-15, 2-16)
Claxon
( 2-15)
Motorolie
( 6-20)
Gasgreep
( 6-16)
Zijstandaard/
contactcir-
cuit-
blokkeer-
schakelaar
( 6-30)
Windscherm
4-4
CONTROLEER:
• Soepelheid
• Moet vrij kunnen bewegen
• Geen speling, mag niet
loszitten
• Juiste werking van de hen-
del
• Het vloeistofpeil in het
reservoir moet boven de
onderste (ONDER) streep
staan
• Er mag geen vloeistof lek-
ken
• Remblokken niet voorbij de
slijtagegrens afgesleten
• Juiste speling van de hen-
del
• Geen "sponzige" werking
• Remmen slepen niet
• Juiste bandenspanning
• Genoeg profiel
• Geen barsten of scheuren
Voldoende benzine voor de
af te leggen afstand
Werking van alle lichten en
indicatielampjes
Juiste werking
Juiste peil
• Juiste speling in de gaska-
bel
• Soepele werking en krach-
tige terugkeer van de gas-
greep naar de gesloten
positie
Juiste werking
Goed zicht