6 Inbedrijfstelling
Af fabriek bevindt zich reeds de voor het gebruik van
het zonnesysteem noodzakelijke hoeveelheid collector-
vloeistof in de spiraalbuis van de boilereenheid.
Bij de inbedrijfstelling moet de volgende procedure ge-
volgd worden:
• Boiler met drinkwater vullen en warmwaterleidingen
ontluchten.
• Aanpassen van de af fabriek vooringestelde regelaar-
parameters door systeemoptimalisatie.
• Drukvereffening aan het zonnesysteem uitvoeren.
• Dichtheid controleren.
• Mengthermostaat instellen.
6.1
Drinkwatersysteem vullen
• Aan de drinkwaterzijde via de koudwaterinlaat vullen
en via het hoogst gelegen warmwatertappunt ontluch-
ten.
• Boiler en systeem op dichtheid controleren.
• Alle regel- en bewakingsinrichtingen op werking en
juiste instelling controleren.
6.2
Installatieparameters instellen
a
Attentie!
Gevaar voor beschadiging van de collectorpomp.
Schakel bij de eerste ingebruikneming onmiddel-
lijk na het eerste inschakelen van de stroom-
voorziening de collectorpomp uit door aan de
regelaar de modus
Na het instellen van de toestelparameters moet
het zonnesysteem absoluut eerst belucht wor-
den (zie paragraaf 6.3).
Om het systeem optimaal aan de omstandigheden aan
te passen, kan het nodig zijn om enkele installatiepara-
meters in te stellen. Deze parameters zijn in een bedie-
ningsniveau samengebracht en mogen alleen door een
installateur ingesteld worden.
U bereikt dit bedieningsniveau door de toets program-
mering gedurende ca. 3 sec. ingedrukt te houden.
Daarna kunt u alle installatieparameters na elkaar op-
roepen door de instelknop aan te klikken.
De gewenste waarden kunt u instellen door aan de in-
stelknop te draaien. Met een klik wordt de ingestelde
waarde opgeslagen.
Als u de toets voor programmering indrukt, springt de
weergave terug naar de basisweergave zonder dat de
waarde opgeslagen wordt.
De tab. 6.1 geeft een overzicht van alle installatiepara-
meters en hun instelling af fabriek.
Installatie- en onderhoudshandleiding auroSTEP plus 0020111137_00
te kiezen.
Inbedrijfstelling 6
19