22
nl | Installatie
Afbeelding 3.13
De sokkel wordt in de achterkap gemonteerd op vier bevestigingspunten.
3.7
Nevenindicatoren
Als de melder niet direct zichtbaar is of is gemonteerd in ruimten die niet toegankelijk zijn,
wordt een nevenindicator gebruikt in de gangen of in de toegangen naar de desbetreffende
sectie van het gebouw of ruimten.
De rode alarmindicatie komt overeen met DIN 14 623.
AANWIJZING!
Bij gebruik van relaissokkels kan geen nevenindicator worden aangesloten.
AANWIJZING!
Bij gebruik van niet-afgeschermde kabels mag de kabellengte tussen een LSN-melder en een
nevenindicator maximaal 3 meter bedragen.
Zorg er bij gebruik van afgeschermde kabels voor dat de totale kabellengte (=totaal van alle
kabels die leiden naar nevenindicators binnen één lus of steeklijn) niet langer is dan 500 m.
3.7.1
Aanwijzingen voor montage voor de nevenindicator FAA-420-RI
AANWIJZING!
De FAA-420-RI moet zo worden geïnstalleerd dat de brede zijde van de rode alarmindicatie
(zie Afbeelding 3.14 (2)) binnen het zichtveld van de waarnemer blijft.
WAARSCHUWING!
Als het maximale stroomverbruik van de aangesloten melder hoger is dan 20 mA, kan dit
leiden tot storing van of schade aan de nevenindicator.
Om schade aan het apparaat te voorkomen, dient u ervoor te zorgen dat het maximale
stroomverbruik van 20 mA niet wordt overschreden.
De automatische melders van Bosch hebben al een interne weerstand voor gelimiteerd
stroomverbruik.
F.01U.025.877 | 2.1 | 2011.11
FAA- - 500/FCA-500
Bevestigingspunten voor montage
Bedieningshandleiding
Automatische melders, LSN improved
FAA- - 500- - SB-H
Bosch Sicherheitssysteme GmbH
version