Automatisch ontdooien
Bij lage omgevingstemperaturen kan de verdamper tijdens het
ontvochtigen bevriezen. Het apparaat voert dan een
automatische ontdooiing uit. Tijdens de ontdooifase wordt de
ontvochtiging kort onderbroken.
De duur van het ontdooien kan variëren. Het apparaat tijdens
het automatisch ontdooien niet uitschakelen. De netstekker niet
uit het stopcontact trekken.
De indicatie Lage omgevingstemperatuur (31) knippert tijdens
het ontdooien.
Wasdroging
Het apparaat kan daarnaast ook als ruimtelucht-wasdroger voor
ondersteuning van de droging van nat wasgoed worden
gebruikt.
Voor wasdroging moeten de volgende waarden worden
vooringesteld:
• Kastdroog = 46 % relatieve luchtvochtigheid
• Strijkdroog = 58 % relatieve luchtvochtigheid
• Voorgedroogd = 65 % relatieve luchtvochtigheid
Evt. een meetapparaat gebruiken voor het meten van de
luchtvochtigheid.
Buiten gebruik stellen
Waarschuwing voor elektrische spanning
Raak de netstekker niet aan met vochtige of natte
handen.
• Schakel het apparaat uit.
• De stekker van het netsnoer uit het stopcontact trekken
door de stekker vast te pakken.
• Verwijder indien nodig de condensafvoerslang en de hierin
aanwezige restvloeistof.
• Indien nodig het condensreservoir legen.
• Evt. een zelfreiniging uitvoeren (zie zelfreinigings-functie).
• Reinig het apparaat volgens het hoofdstuk onderhoud.
• Het apparaat opslaan volgens het hoofdstuk opslag.
Nabestelbare accessoires
Waarschuwing
Gebruik alleen accessoires en hulpapparaten, die in de
bedieningshandleiding zijn opgegeven.
Het gebruik van andere dan in de
bedieningshandleiding aanbevolen
werkgereedschappen of andere accessoires kan
letselgevaar opleveren.
Accessoires
HEPA-filter
Koolstoffilter
12
Artikelnummer
7.710.000.835
7.710.000.836
luchtontvochtiger TTK 110 HEPA
Defecten en storingen
Het apparaat is tijdens de productie meerdere keren op een
goede werking getest. Mochten er desondanks storingen
ontstaan, controleer het apparaat dan op basis van de volgende
lijst.
Het apparaat start niet:
• Controleer de netaansluiting.
• Controleer het netsnoer en de netstekker op
beschadigingen.
• Controleer de afzekering van de gebouwinstallatie.
• Controleer het vulpeil van het condensreservoir, indien
nodig leegmaken. De indicatie Condensreservoir vol (11)
mag niet worden weergegeven op het display.
• Controleer of het condensreservoir goed is geplaatst.
• Controleer de ruimtetemperatuur. Houd rekening met het
toegestane werkbereik van het apparaat volgens de
technische gegevens.
• Controleer of de indicatie Lage omgevingstemperatuur (31)
op het display knippert. Het kan zijn dat het apparaat niet
start door te lage omgevingstemperaturen (< 5 °C).
• Wacht 10 minuten, voordat u het apparaat opnieuw start.
Mocht het apparaat niet opstarten, laat dan een elektrische
controle uitvoeren door gespecialiseerd bedrijf of door
Trotec.
Het apparaat werkt, maar er is geen condensvorming:
• Controleer de vlotter in het condensreservoir op
vervuilingen. Indien nodig het condensreservoir reinigen.
De vlotter moet soepel bewegen.
• Controleer de ruimtetemperatuur. Houd rekening met het
toegestane werkbereik van het apparaat volgens de
technische gegevens.
• Controleer of de relatieve ruimteluchtvochtigheid
overeenkomt met de technische gegevens.
• Controleer de vooringestelde gewenste
ruimteluchtvochtigheid. De relatieve
ruimteluchtvochtigheid in de opstelruimte moet boven het
gekozen bereik liggen. Verlaag evt. de vooringestelde,
gewenste ruimteluchtvochtigheid.
• Controleer het luchtfilter op vervuilingen. Het luchtfilter
indien nodig reinigen, resp. vervangen.
• Controleer of de indicatie Lage omgevingstemperatuur (31)
op het display knippert. Het kan zijn dat het apparaat niet
start door te lage omgevingstemperaturen (< 5 °C).
• Controleer de condensor uitwendig op vervuilingen (zie
hoofdstuk onderhoud). Laat een vervuilde condensor
reinigen door een gespecialiseerd bedrijf of door Trotec.
• Het apparaat kan net een automatische ontdooiing
uitvoeren. Tijdens automatische ontdooiing vindt geen
ontvochtiging plaats.
NL