Onderhoudsschema
Hieronder worden een aantal algemene onderhouds-
voorschriften opgesomd. Neem contact op met uw dealer
indien u meer informatie behoeft.
Dagelijks
onderhoud
1. Maak de machine
uitwendig schoon.
2. Controleer of het draagstel
niet beschadigd is.
3. Controleer of de
gashendelvergrendeling en
de gashendel goed werken
uit veiligheidsoogpunt.
4. Controleer of de
stopschakelaar werkt.
5. Controleer of de zaag/
maai-uitrusting niet roteert
bij stationair draaien.
6. Maak het luchtfilter
schoon of vervang het
indien nodig.
7. Controleer de beschermkap
op beschadigingen en
scheurtjes.
Vervang de beschermkap
als ze gebarsten is of slagen
te verduren gehad heeft.
8. Controleer of het zaag/
maaiblad goed gecentreerd
is, scherp is en geen barsten
vertoont. Een slecht
gecentreerd zaag/maaiblad
veroorzaakt trillingen die
de machine kunnen
beschadigen.
9. Controleer of de maaikop
onbeschadigd is en geen
barsten vertoont. Vervang
de maaikop indien nodig.
10. Controleer of de
borgmoer goed aangehaald
is.
11. Controleer of de
transportbescherming van
het zaag/maaiblad niet
beschadigd is en of ze goed
kan vastgezet worden.
12. Controleer of de moeren
en schroeven aangehaald
zijn.
22
– Nederlands
ONDERHOUD
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Wekelijks
onderhoud
1. Controleer de starter, de
starterkoord en de
retourveer.
2. Controleer of de
trillingdempingelementen
niet beschadigd zijn.
3. Maak de bougie uitwendig
schoon en controleer de
afstand tussen de
elektroden. Stel hem in op
0,6–0,7 mm of vervang de
bougie.
4. Maak de
ventilatorschoepen op het
vliegwiel schoon.
5. Maak het
vonkenopvangnet van de
geluiddemper schoon of
vervang het (niet bij
geluiddempers met
katalysator).
6. Maak de
carburateurruimte schoon.
7. Maak de koelflenzen op de
cilinder schoon en
controleer of de
luchtlinlaat bij de starter
niet verstopt is.
8. Controleer of de haakse
overbrenging voor 3/4
gevuld is met smeermiddel.
Vul indien nodig bij met
speciaal vet.
Maandelijks
onderhoud
1. Maak de brandstoftank
schoon.
2. Maak de buitenkant van
de carburateur en de
directe omgeving van de
carburateur schoon.
3. Maak het ventilatorwiel en
de directe omgeving ervan
schoon.
4. Controleer het
brandstoffilter en de
brandstofslangen en
vervang indien nodig.
5. Controleer alle kabels en
aansluitingen.
6. Controleer de koppeling,
de koppelingveren en de
koppelingtrommel op
slijtage. Vervang indien
nodig.
7. Vervang de bougie.
1
2
0,6 - 0,7 mm
3
4
5
6
7
8
1
2
3
4
5
6
7