Functie:
Beginwaarde: 1, Eindwaarde: 5, Stapwaarde: 1
LINE
(1) Druk op N3(TABLE).
(2) Voer de functie in.
(3) Druk op = na te hebben gecontroleerd dat de functie precies is
zoals u wilt.
• Hierdoor verschijnt het invoerscherm voor de beginwaarde.
• Als de oorspronkelijke waarde niet 1 is, druk dan op 1 om de
oorspronkelijke beginwaarde voor dit voorbeeld te specificeren.
(4) Druk op = na eerst de beginwaarde gespecificeerd te hebben.
• Hierdoor verschijnt het invoerscherm voor de eindwaarde.
• Specificeer de eindwaarde.
(5) Druk op = na eerst de eindwaarde gespecificeerd te hebben.
• Hierdoor verschijnt het invoerscherm voor de stapwaarde.
• Specificeer de stapwaarde.
• Zie "Regels voor de begin-, eind- en stapwaarden" voor details
aangaande het specificeren van de begin-, eind- en
stapwaarden.
1
2
f
x
x
(
) =
+
2
Geeft de oorspronkelijke
default beginwaarde aan als 1.
Geeft de oorspronkelijke
default eindwaarde aan als 5.
Geeft de oorspronkelijke
default stapwaarde aan als 1.
D-46