5 Installatie
4.
Verkort de aansluitleidingen indien nodig.
≤
30 mm
5.
Om kortsluitingen bij het per ongeluk loskomen van een
draad te vermijden, ontmantelt u de buitenste omhulling
van flexibele leidingen slechts maximaal 30 cm.
6.
Zorg ervoor dat de isolatie van de binnenste draden
tijdens het ontmantelen van de buitenste omhulling niet
beschadigd wordt.
7.
Isoleer de binnenste draden slechts zodanig dat goede,
stabiele verbindingen tot stand gebracht kunnen wor-
den.
8.
Om kortsluitingen door losse draden te vermijden, dient
u de geïsoleerde einden van de draden van draadeind-
hulzen te voorzien.
5.3.6
Elektrische installatie voorbereiden
1.
Let op de technische aansluitvoorwaarden voor de aan-
sluiting op het laagspanningsnet van de energieleveran-
cier.
2.
Bepaal, of de functie blokkering energiebedrijf voor het
product beschikbaar is en hoe de stroomvoorziening
van het product, afhankelijk van het type uitschakeling,
moet worden uitgevoerd.
3.
Bepaal via het typeplaatje of het product een elektri-
sche aansluiting 1~/230V of 3~/400V nodig heeft.
4.
Let erop, dat het product alleen op een voeding met
een enkeltariefteller kan worden aangesloten. bij de
regeling via het blokkeersignaal van het energiebedrijf
kan het product daarom door het energiebedrijf volledig
spanningsloos worden geschakeld.
5.
Waarborg, dat de nominale spanning van het 1-fasige
net 230 V (+10%/-15%) en het 3-fasige net 400 V
(+10%/-15%) is.
6.
Sluit het product via een vaste aansluiting en een schei-
dingsinrichting met minstens 3 mm contactopening
(bijv. zekeringen of vermogensschakelaar) aan.
7.
Bepaal via het typeplaatje de ontwerpstroom van het
product. Leid daarvan de passende draaddoorsnedes
voor de elektrische leidingen af.
8.
Houd in elk geval rekening met de installatievoorwaar-
den bij de klant.
9.
Zorg ervoor dat de nominale spanning van het elektrici-
teitsnet overeenkomt met die van de bekabeling van de
hoofdstroomvoorziening van het product.
10. Zorg ervoor dat de toegang tot de netaansluiting altijd
gegarandeerd is en niet afgedekt is.
11. Indien de plaatselijke netbeheerder voorschrijft dat de
warmtepomp via een blokkeersignaal moet worden
bestuurd, dan monteert u een overeenkomstige, door
de netbeheerder voorgeschreven contactschakelaar.
12. Installeer voor het product, indien dit voor de installa-
tieplaats is voorgeschreven, een pulsstroomgevoelige
aardlekschakelaar type A of een universele aardlek-
schakelaar type B.
12
5.3.7
Stroomvoorziening tot stand brengen
Opgelet!
Gevaar voor materiële schade door
condens!
Bij de hoofdstroomvoorzieningskabel naar
beneden lopende condens kan een kortslui-
ting veroorzaken.
▶
Zorg ervoor dat de condens niet bij de
hoofdstroomvoorzieningskabel naar be-
neden kan lopen en dat er geen druppels
met de stroomtoevoer in aanraking ko-
men.
Om aan de vereisten van de overspanningscategorie III te
voldoen, zijn eventueel bijkomende beveiligingen nodig.
Voor de voorwaarden van de overspanningscategorie III
moeten de scheidingsinrichtingen een volledige scheiding
van de stroomtoevoer garanderen.
Opgelet!
Risico voor schade door overspanning
Wanneer de netspanning hoger is dan 253 V,
kunnen de elektrische componenten bescha-
digd raken.
▶
Controleer of de nominale netspanning
230 V bedraagt.
Opgelet!
Risico voor schade door overspanning
Wanneer de netspanning hoger is dan 440 V,
kunnen de elektrische componenten bescha-
digd raken.
▶
Controleer of de nominale netspanning
400 V bedraagt.
▶
Verbind de netvoedingskabel van het product met de
stroomtoevoer van de installatie.
5.3.8
230-V-schakeling
Opgelet!
Gevaar voor materiële schade!
Dit toestel is uitsluitend bedoeld voor gebruik
in ruimtes met een stroomnet dat belastbaar
is met ≥ 100 A per fase.
▶
Sluit het toestel uitsluitend aan op een
stroomnet dat belastbaar is met ≥ 100 A
per fase.
▶
Let op de aanwijzingen op de sticker op de schakelkast.
▶
Vervang de stroomvoorzieningskabel alleen als deze
defect is. Het product is in de leveringstoestand reeds
in deze configuratie bekabeld.
Installatie- en onderhoudshandleiding GeniaSet 0020223273_04