Neem in geval van problemen onmiddellijk contact op met de fabrikant, met vermelding van
hetfouttype.
3.3 Controleer de motor
Controleer eerst het naamplaatje van het model, zoals vermogen (PS of KW), spanning, fase
en frequentie, die moeten overeenkomen met de vereisten van uw bestelformulier.
Controleer de motorafvoer om te zien of deze is bevestigd en controleer de motor met de
afvoerleiding om te zien of deze in goede staat verkeert.
Gebruik een ampèremeter van 500 of 1000 volt om de isolatieweerstand voor elke leiding
naar de basisplaat van de motor te meten. De isolatieweerstand moet minstens 20 megohms
zijn, wat geldt voor de motor, maar niet voor de arrester.
Noteer het motormodel, het vermogen (pk of KW), de spanning, de code en het
serienummer op het registratieblad.
3.4 Putcondities
De put waarin de meertraps diepe putpomp is geïnstalleerd, moet een rechte put zijn. U
moet een bepaalde opening houden tussen de grootste buitendiameter van de pomp en de
binnenwand van de put. Zorg ervoor dat de pomp de wand van de put niet op de
voorgeschreven diepte kan raken.
Monteer een stalen buis of een harde rubberen buis aan de uitlaat en bevestig deze met een
hoepel. Bevestig het ophangtouw met kabelbinders en bereid je voor om de pomp op te
hangen. Gebruik echter geenkabel als touw. De dompeldiepte van de pomp mag niet meer
dan 15 meter zijn en de afstand tot de vloer moet meer dan 50 cm zijn. U moet het
vuilafscheidingsrooster rond de pomp installeren om te voorkomen dat waterkorsten het
filtergaas verstoppen, wat de normale werking van de pomp zou beïnvloeden.
De motor moet voldoende koud zijn. De put moet worden voorzien van een guts - die wordt
bepaald door het naamplaatje - als de staat en structuur van de put de voorgeschreven
hoeveelheid water niet kunnen garanderen. Als de temperatuur van het water in de put
hoger is dan 30 ° C, moet u de motorbelasting verminderen of de hoeveelheid overspanning
verhogen om oververhitting van de motor te voorkomen.
Installeer sondes die de stroomtoevoer naar de pomp afsluiten voordat het waterniveau
daalt tot een niveau dat de pomp vrijgeeft.
3.5 Energievoorziening
Bevestig - afhankelijk van de vereisten van de motor - spanning, frequentie en elektronvolt.
Sluit de pomp indien wettelijk vereist aan op de aardingsdraad van de voeding. De pomp die
in een put werkt, moet worden aangesloten op de aardingsdraad. De pomp moet ook
worden aangesloten op de aardingsdraad als de pomp buiten een put werkt.
De spanning van de voeding moet 220-240V zijn in het geval van eenfasige spanning en
380/415V in het geval van driefasige spanning. De spanningsfluctuatie ligt binnen 0,9-1,1
maal de nominale waarde.
Vermijd contact tussen de voeding en devloeistof.
3.6 Kabels
De kabel moet geschikt zijn in water en de kabelgrootte moet bestand zijn tegen de stroom
van de motor en voldoen aan lokale normen.
Als het ver van de voeding is, moet u een kabel met een grotere diameter gebruiken. De
isolatieweerstand van de motorstatorwikkeling moet hoger zijn dan 5 megohms.
Eerst moet u de pomp ophangen en stevig bevestigen, vervolgens een lekbeschermer aan
het einde van de voedingskabel installeren en een massaverbinding maken met de
Origineel-Gebruiksaanwijzing– A
8
S Diepe put pomp
Rebo