De instellingen van een patch bewerken
Basisbewerkingen
1.
Roep de patch op die u wilt bewerken
(p. 10).
2.
Druk op de [EDIT]-knop.
Het Effect Chain-scherm (effectketenscherm)
verschijnt.
3.
Gebruik de [1]-regelaar om het effect te
kiezen dat u wilt bewerken.
U kunt op de [ON/OFF]-knop drukken om
het effect op de locatie van de cursor (wordt
gemarkeerd weergegeven) in of uit te schakelen.
Effecten die ingeschakeld zijn, worden
aangeduid met pictogrammen. Effecten die
uitgeschakeld zijn, worden aangeduid met " 5 ".
Raadpleeg de "Parameter Guide" (PDF-bestand)
voor meer informatie over de parameter.
Pictogram
Uitleg
Kies uit een verscheidenheid aan
effecttypen.
U kunt ook hetzelfde effect kiezen
voor FX1 en FX2.
Kies uit verschillende modulatie-
effecttypen.
U kunt ook hetzelfde effect kiezen
voor MOD1 en MOD2.
–
Schakel loopeffecten in/uit.
Kies uit verschillende delaytypen.
Kies uit verschillende galmtypen.
Ruisonderdrukker
Regel het volume.
* Dit kan niet worden uitgeschakeld.
Regel de toon van patches en maak
andere instellingen.
Geef het patchniveau (het volume
van de patch) op.
Wanneer u de cursor naar hier
(PATCH LVL)
verplaatst, regelt de [3]-regelaar dit.
Geef op hoe geluid wordt uitgestuurd
via de OUTPUT-aansluitingen.
Raadpleeg "De CTL/ASSIGN/MIDI-
instellingen wijzigen" (p. 12).
MEMO
Als u FX1, FX2, MOD1, MOD2, DLY of REV hebt
geselecteerd, kunt u de [3]-regelaar gebruiken
om het effecttype te kiezen.
4.
Druk op de [ENTER]-knop om naar het
bewerkingsscherm te gaan.
11