8
Elektrische aansluiting
8.1 Algemene informatie en veilig-
heidsinstructies
Bij de apparaten moet een netvoeding worden
aangesloten op de binnenunit en moet een vier-
aderige stuurleiding met een minimale doorsnede
2
van 1,5 mm
worden geïnstalleerd naar de binnen-
unit. Deze moeten voldoende afgezekerd zijn.
Om EMV-stroingen te voorkomen, dient u hiervoor
uitsluitend een geïsoleerde kabel te gebruiken en
brengt u de afscherming aan beide zijden aan.
GEVAAR!
Het elektrische installeren moet gebeuren door
een gespecialiseerd bedrijf. De montage van de
elektrische aansluiting moet spanningsloos
gebeuren.
AANWIJZING!
De elektrische aansluiting van de apparaten
moet worden uitgevoerd volgens de plaatselijke
voorschriften op een bijzonder voedingspunt
met aardlekschakelaar en moet daarom door
een elektricien worden.
n
We adviseren lokaal in de buurt van het appa-
raat een hoofd- / reparatieschakelaar te instal-
leren.
n
De klemmenstroken van de aansluitingen
bevinden zich binnenin het apparaat. Na het
openen van de afdekking is deze toegankelijk.
n
Wordt bij het apparaat een als accessoire ver-
krijgbare condenspomp gebruikt, kan het uit-
schakelcontact van de pomp de netvoeding of
de klep uitschakelen.
8.2 Apparaataansluiting
Voer de aansluiting op volgende wijze uit:
1.
Open het aanzuigrooster.
2.
Maak de bekleding van de schakelkast los
(Afb. 28).
3.
De spanningsvrije leiding door de bescherm-
ring invoeren in de schakelkast en de leiding
vastzetten in de trekontlasting.
4.
Sluit daarna de leiding aan volgens het aan-
sluitschema.
5.
Verbind de elektrische stekkers van de
afdekking met de betreffende contrastekkers
in de cassette. Verwisseling is niet mogelijk.
6.
Monteer alle gedemonteerde onderdelen.
Afb. 27: Toegang schakelkast
23