De buismotor kan met elke geschikte KNX-zender worden gebruikt.
De inbedrijfstelling (bijv. instellen van de eindposities enz.) en latere configuraties zijn echter uitsluitend mogelijk met een B-Tro-
nic-zender.
De draairichting moet kloppen. De buismotor loopt bij de instelling van de eindposities met
ESI. De bovenste eindpositie moet altijd eerst ingesteld worden. Bij de bovenste eindposi-
tie moet erop gelet worden, dat het rolluikpantser niet uit de zijgeleiders getrokken wordt.
Bij de eerste installatie, het gebruik van veren en de eindpositie-instelling "...naar aanslag
beneden" draait de wikkelbuis in de onderste eindpositie ca. 1/4 slag verder dan gebruike-
lijk. Daardoor herkent de buismotor automatisch het gebruik van omhoogschuifbeveiligin-
gen of veren. De buismotor schakelt vanzelf uit.
Eindpositie Status Indicator (ESI)
Door kort stoppen en verder lopen wordt gesignaleerd dat in de desbetreffende looprichting nog geen eindpositie ingesteld is.
Voltooiing van de installatie na automatisch instellen van de eindposities
De buismotor slaat de ingestelde eindposities permanent op, nadat elke eindpositie 3 x werd aangelopen. Daarna is de installatie
voltooid. Als een eindpositie via een punt wordt ingesteld, dan is dit onmiddellijk vast opgeslagen.
Verklaring van de symbolen
230V AC / 50 Hz
1
N
2
L1
4
PE
1 = blauw
3 = zwart
2 = bruin
4 = groen-geel
Wanneer meerdere buismotoren parallel moeten worden geschakeld, heeft u de mogelijk-
heid om een buismotor uit de programmeermodus te halen door de zwarte schakelaar (an-
tennesymbool) na inschakelen van de spanning in de buitenste positie te schuiven. Als de
zwarte schakelaar (antennesymbool) zich al in deze positie bevindt, schuif de schakelaar
naar binnen en weer naar de buitenste positie terug.
10 - nl
Voorbereiding voor inbedrijfstelling
1 = draairichtingschakelaar
2 = zwarte schakelaar (antennesymbool)
Buismotor aansluiten
Sluit de buismotor op de spanningsvoorziening aan.
1
2
3
4