Aansluiting van de sensorleidingen
De sensor- en netleidingen mogen niet
samen gelegd of door een gezamenlijke
doorvoer geleid worden. Een gezamenlijke
installatie kan storingen van de elektronica
veroorzaken, bijv. trillen van de contactge-
vers. Als een gezamenlijke installatie nood-
zakelijk is of als de leiding langer dan 3 m is,
moet een beschermde sensorleiding (4 x 0,5
mm²) gebruikt worden.
Hierbij moet de afscherming in het regelappa-
raat aan de aardleiding aangesloten worden.
Houdt u er rekening mee dat de volgende
maatopgaven betrekking hebben op de
waarden die bij de apparaatkeuring volgens
EN 60335-2-53 zijn ingevoerd. In principe
moet de ovensensor op de plaats worden
gemonteerd waar de hoogste temperaturen
te verwachten zijn. Een overzicht van de
montageplaats van de sensor vindt u in afb.
7 - 9.
Montage van de ovensensor
1. De ovensensor wordt in cabines met een
oppervlakte van maximaal 2 x 2 m volgens
afb. 7 en 8 gemonteerd, in grotere cabines
volgens afb. 7 en 9
20 cm
Afb. 8
2. Boor een gat voor de kabeldoorvoer, bij
voorkeur in het midden van een profi el-
schroot.
3. Voer de sensorkabel door het geboorde
gat en sluit de sensorleiding volgens afb.
10 aan
4. De leidingen voor de begrenzer (wit) en
de temperatuursensor (rood) worden vol-
gens afb. 10 aan de sensorplaat geklemd.
De sensorplaat vervolgens in de behui-
zing vastklikken
5. Voer de sensorleidingen naar het re-
gelapparaat en voer deze door de
rechter kabeldoorvoer in het apparaat.
Leg de sensorleidingen binnen het regel-
apparaat zoals in afb. 11 aangegeven.
Sluit de sensorleidingen volgens afb. 12
aan. Hiertoe wordt stekker X2 van de
printplaat getrokken en na het aansluiten
weer ingestoken.
Afb. 7
Afb. 9
NL
Behuizing
Sensorprintplaat
Afb. 10
9