Waarschuwingen
2
•
Kalibreer het systeem altijd alleen aan de hand van een bloedmonster met een vingerprik. Gebruik GEEN
bloedglucosemeting van een alternatieve locatie (zoals een voorarm of handpalm) om het systeem
te kalibreren.
•
Breng uw infuusset NIET in of spuit GEEN insuline binnen 10,16 cm (4 inch) van de sensorlocatie. Als de locatie
voor insulinetoediening zich binnen 10,16 cm (4 inch) van de sensorlocatie bevindt, kan interferentie met de
sensorglucosemetingen optreden, wat onnauwkeurige glucosemetingen kan veroorzaken.
•
Volg altijd de instructies van uw zorgverlener voor verzorging na het inbrengen of verwijderen van de sensor.
Neem contact op met uw zorgverlener als een van de volgende gebeurtenissen zich voordoet:
– U ervaart meer dan 5 dagen na het inbrengen of verwijderen van de sensor pijn, roodheid of een zwelling
bij de incisielocatie(s) of als de incisie na 5 tot 7 dagen nog niet is genezen.
•
Als uw sensorglucose zeer laag ligt (minder dan 2,2 mmol/L) of zeer hoog (meer dan 22,2 mmol/L),
dient u een vingerprikbloedglucosetest uit te voeren voordat u een behandelingsbeslissing neemt.
•
Het Eversense E3 CGM-systeem moet gekalibreerd worden om juiste metingen te kunnen geven. U mag
de CGM-metingen niet voor behandelingsbeslissingen gebruiken tenzij u de aanwijzingen voor dagelijkse
kalibratie hebt gevolgd.
•
Het Eversense E3 CGM-systeem geeft geen metingen gedurende de Opwarmfase van 24 uur en tot een
tweede kalibratie met succes is uitgevoerd tijdens de Initialisatiefase. In deze periode dient u de glucose
te controleren met een bloedglucosemeter voor thuisgebruik.
•
Bepaalde omstandigheden en waarschuwingen zorgen dat er geen glucosegegevens worden getoond.
Wanneer dit het geval is, dient u een bloedglucosemeter voor thuisgebruik te gebruiken voor
behandelingsbeslissingen. Lees het gedeelte Waarschuwingen en meldingen van de Gebruikershandleiding
Eversense E3 CGM-systeem zorgvuldig door zodat u weet wat deze omstandigheden zijn.
22
Gebruikershandleiding van Eversense E3 CGM
(vervolg)