15.11 Noodafvoer
Het apparaat kan geen water afvoeren
door een storing.
Als dit optreedt, voert u stappen (1) tot
(5) uit van "Het afvoerfilter reinigen".
Maak de pomp zo nodig schoon.
15.12 Voorzorgsmaatregelen
bij vorst
Als het apparaat is geïnstalleerd in een
gebied waar de temperatuur lager is dan
0° C, dan dient u het resterende water uit
de afvoerslang en de afvoerpomp te
verwijderen.
1. Trek de stekker uit het stopcontact.
16. PROBLEEMOPLOSSING
WAARSCHUWING!
Raadpleeg de hoofdstukken
Veiligheid.
16.1 Alarmcodes en mogelijke storingen
Het apparaat start niet of stopt tijdens de werking. Probeer eerst het probleem zelf op te
lossen (zie tabellen).
WAARSCHUWING!
Voordat u controles uitvoert, moet u de stekker uit het stopcontact
trekken.
Bij sommige problemen wordt op de display een alarmcode
weergegeven en kan de knop Start/Pauze continu knipperen:
Probleem
Het apparaat wordt
niet goed gevuld met
water.
Mogelijke oplossing
•
Controleer of de waterkraan geopend is.
•
Controleer of de druk van de watervoorziening niet te laag is.
Neem voor deze informatie contact op met uw plaatselijke wa‐
terleidingbedrijf.
•
Controleer of de waterkraan niet verstopt is.
•
Controleer of er geen knikken, beschadigingen of bochten in
de watertoevoerslang aanwezig zijn.
•
Zorg ervoor dat de aansluiting van de watertoevoerslang cor‐
rect is.
•
Zorg ervoor dat het filter van de toevoerslang en het filter van
de klep niet verstopt zijn. Raadpleeg "Onderhoud en reini‐
ging".
2. Draai de waterkraan dicht.
3. Plaats de twee uiteinden van de
toevoerslang in een bak en laat het
water uit de slang stromen.
4. Leeg de afvoerpomp. Raadpleeg de
noodafvoerprocedure.
5. Als de afvoerpomp leeg is, installeert
u de toevoerslang opnieuw.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat de
temperatuur hoger is dan
0°C voordat u het apparaat
opnieuw gebruikt.
De fabrikant is niet
verantwoordelijk voor
schade die door lage
temperaturen is veroorzaakt.
NEDERLANDS
33