Wisselspanning meten
1. Schakel de draaischakelaar naar de positie
2. Steek de stekker van de zwarte meetstift in de
meetbus COM en de stekker van de rode meetstift in de
meetbus V/Ω.
3. Verbind beide meetstiften met het meetobject.
ð Bij een negatieve ingangsspanning verschijnt op het
display een min (-) voor de meetwaarde.
ð De meetwaarde wordt op het display weergegeven.
4. Verschijnt er bij handmatige bereikkeuze een OL-indicatie
(meetbereikoverschrijding), schakel dan meteen naar het
eerstvolgende hogere bereik (toets RANGE). Als de
OL-indicatie verschijnt terwijl het hoogste bereik is
ingesteld resp. automatische meetbereikkeuze is
geselecteerd, schakel dan meteen de spanning op het
meetobject uit en scheid het meetapparaat van het
meetobject.
ð De meetwaarde wordt op het display weergegeven.
Stroomsterkte meten
Let op
Sluit nooit een spanningsbron aan op de meetbussen
van de multimeter als er een stroommeetbereik is
gekozen. Het apparaat kan hierbij beschadigd raken.
Volg vóór elke stroommeting de volgende aanwijzingen op:
• Binnen de meetkring mag geen hogere spanning dan
600 V (CAT III) ten opzichte van massa aanwezig zijn.
• Bij meting van hogere stromen vanaf 200 mA in het
10 A-bereik moet een maximale meettijd van 30 s per
meting en een pauze van 15 minuten tussen twee
metingen worden aangehouden. Anders kan het apparaat
door een te sterke opwarming beschadigd raken.
1. Onderbreek voor een stroommeting het te controleren
stroomcircuit en schakel het meetapparaat binnen dit
circuit in serie met de verbruiker.
2. Schakel de draaischakelaar op basis van de verwachte
meetstroom naar de stand ,
10
.
of
.
digitale multimeter BE49
3. Kies met de toets MODE de gewenste meetmodus
(voor gelijkstroom: weergave DC, voor wisselstroom:
weergave AC).
4. Steek de stekker van de zwarte meetstift in de
meetbus COM en de stekker van de rode meetstift al
naargelang de bereikkeuze in de meetbus µA/mA of 10 A.
5. Schakel de spanning op het meetobject uit en verbind de
meetstiften met het meetobject. Let er bij gelijkstroom op
dat de polen correct worden aangesloten op het meetobject
(in serieschakeling; rood op plus, zwart op min).
6. Schakel de meetkring weer in en lees de meetwaarde af
op het display.
7. Verschijnt er een OL-indicatie (meetbereikoverschrijding),
schakel dan bij handmatige meetbereikkeuze meteen naar
het eerstvolgende hogere bereik. Als de OL-indicatie
verschijnt terwijl het hoogste bereik resp. automatische
meetbereikkeuze is ingesteld, schakel dan meteen de
spanning op het meetobject uit en scheid het
meetapparaat van het meetobject.
Info
Heeft u voor de zekerheid het 10 A-bereik gekozen,
maar is de meetstroom lager dan 200 mA, schakel dan
de meetkring weer uit. Steek de rode meetstift in de
mA-bus en kies een meetbereik binnen het mA bereik.
Schakel de meetkring weer in.
Info
Verschijnt er geen indicatie en zijn alle verbindingen
exact uitgevoerd, dan kan een defecte interne zekering
die de stroommeetbereiken zekert, de oorzaak van de
fout zijn (zie hoofdstuk Zekeringen vervangen).
NL