13. ONDERHOUD
1-1 Het apparaat regelmatig controleren
Reinig en controleer het apparaat regelmatig zodat het
goed blijft werken.
1-2 De apparatuur niet smeren
Deze apparatuur mag absoluut niet worden gesmeerd. Als
u het smeert, verwijdert u het vet binnenin het apparaat, wat
voor problemen zorgt.
1-3 (Fig. 27) Het toevoermechanische regelmatig reinigen
Reinig het mechanisme rond de toevoertandwielen
regelmatig zodat het apparaat goed blijft werken. Gebruik
een luchtblazer of soortgelijk om stof en ijzervijlsel van rond
de toevoertandwielen weg te blazen.
14. REINIGINGHANDLEIDING
Wanneer de machine langdurig wordt gebruikt, kunnen stof en
stukjes draad zich aan het snijgedeelte hechten. Demonteer en
reinig in dat geval de machine volgens de volgende procedure.
(Als een draad vastzit in het snijgedeelte of draadgeleider A, dan
kan de draad volgens dezelfde procedure worden verwijderd.)
(RB398S)
Demonteren
OPMERKING
• Verwijder de 2 niet-gecoate bouten niet.
1-1 Maak de 2 (beklede) bevestigingsbouten M3 × 6
(Fig. 28.o) los
1-2 Verwijder Arm B (Fig. 29.t) en de 2 (beklede)
bevestigingsbouten M3 × 6 (Fig. 29.o).
1-3 Verwijder de snijder (Fig. 30.p) en de vaste snijder
(Fig. 30.r), en reinig ze. (De verwijderbare onderdelen zijn
de snijder (Fig. 30.p), vaste snijder (Fig. 30.r),
draadgeleider A (Fig. 30.q) en snijplaateenheid
(Fig. 30.s).)
Montage
OPMERKING
• (Fig. 31) Monteer de vaste snijder (Fig. 31.r) zodat het
grote gat (Fig. 31.b) zich aan de achterkant bevindt en het
kleine gat (lang gat) (Fig. 31.c) zich aan de bovenkant
bevindt.
Achterkant
1-4 Haal de pen van de snijplaateenheid (Fig. 31.s) door het
gat van verbindingsstaaf van snijder (Fig. 31.u) en
monteer de vaste snijder (Fig. 31.r) op de eenheid.
1-5 Plaats de snijder (Fig. 32.p) en monteer draadgeleider A
(Fig. 32.q).
1-6 Lijn de groef (Fig. 33.v) van draadgeleider B (Fig. 33.w)
die bevestigd is aan arm B (Fig. 33.t) uit met de buis
(Fig. 34.n) en monteer arm B.
1-7 (Fig. 35) Zorg ervoor dat arm B goed gemonteerd is en
draai de 2 (beklede) bevestigingsbouten M3 × 6 vast.
(Fig. 35.o) (Aanhaalmoment: 175 cN·m (15,5 lbf·in))
OPMERKING
• (Fig. 36) Zijn er onderdelen die loszitten?
Zorg ervoor dat de buitenste onderdelen uitgelijnd zijn en dat de
onderdelen goed gemonteerd zijn zonder speling ertussen.
Bovenkant
16
(RB518) (RB218)
Demonteren
1-1 (Fig. 41) Maak de 2 (beklede) bevestigingsbouten M3 × 5
(Fig. 41.y) los.
1-2 (Fig. 42) Verwijder arm B (Fig. 42.z) en de 2 (beklede)
bevestigingsbouten M3 × 5 (Fig. 42.y).
1-3 (Fig. 43) Verwijder de snijder (Fig. 43.D) en de vaste
snijder (Fig. 43.C), en reinig ze. (De verwijderbare
onderdelen zijn de snijder, vaste snijder en schaalpen
(Fig. 43.B).)
Montage
OPMERKING
• (Fig. 44) Monteer de vaste snijder (Fig. 44.C) zodat het
grote gat (Fig. 44.G) zich aan de achterkant bevindt en
het kleine gat (Fig. 43.H) zich aan de bovenkant bevindt.
Achterkant
1-4 (Fig. 45) Steek de schaalpen (Fig. 45.B) in het gat en
vervolgens in het gat van de verbindingsstaaf (Fig. 43.F).
Zorg ervoor dat de schaalpen er volledig in zit.
1-5 (Fig. 46) Zorg ervoor dat Arm B (Fig. 41.z) goed
gemonteerd is en draai de 2 (beklede) bevestigingsbouten
M3 × 5 (Fig. 46.y) vast. (Aanhaalmoment: 175 cN·m
(15,5 lbf·in))
OPMERKING
• De (rechter) bout (Fig. 46.y) moet de sluitring bevatten
(Fig. 46.E). Plaats eerst de sluitring en draai dan de bout
vast.
15. OPSLAG
Sla het apparaat niet in een koude omgeving op. Bewaar het
apparaat in een warme ruimte. Bewaar het apparaat op een
warme en droge plaats als het niet gebruikt wordt. Buiten bereik
van kinderen houden. Alle kwaliteitsvolle apparaten moeten
uiteindelijk worden onderhouden of bevatten onderdelen die
wegens slijtage door normaal gebruik moeten worden
vervangen.
(Fig. 21) Binddraadspoel verwijderen
Als de binddraad op is, verwijder dan de binddraad uit het
apparaat.
Opslag van het apparaat
Als het binden klaar is of het apparaat enige tijd niet wordt
gebruikt, schakel het apparaat dan uit, zorg ervoor dat de motor
is gestopt, vergrendel de trekker en verwijder de accu. Bewaar
het apparaat, de bevestigingen en toebehoren op een goed
geventileerde plaats met een maximale omgevingstemperatuur
van 40°C (104°F). De accu met een beschermkap op de
contactpunten om kortsluiting te voorkomen, dient te worden
bewaard op een goed geventileerde plaats met een maximale
omgevingstemperatuur van 30°C (86°F).
Bovenkant