6.8
Op de rem zetten / ontgrendelen
Voordat met de tillift gereden/gemanoeuvreerd kan worden moeten de
remmen van de zwenkwielen ontgrendeld worden. De remmen van de
wielen zijn met de voet te bedienen door de voetbeugel naar beneden (op
de rem) of naar boven (van de rem) te bewegen.
6.9
Verplaatsen
De tillift kan eenvoudig worden verplaatst door met de handen kracht op de duwbeugel uit te oefenen.
Bij modellen met krachtondersteuning wordt de informatie van de sensoren over
de grootte en richting van de kracht die de gebruiker op de duwbeugel uitoefent,
gebruikt om het elektrische wiel aan te drijven en te sturen.
De krachtondersteuning wordt automatisch geactiveerd als er kracht op de
duwbeugel wordt uitgeoefend (duwen/trekken). Het wiel draait in de richting van
de kracht op de duwbeugel. De mate van ondersteuning is afhankelijk van de
grootte van de kracht.
Bochten rijden
Wanneer er schuin tegen de duwbeugel wordt geduwd terwijl de tillift beweegt,
draait het aandrijfwiel ook naar een schuine stand. Met de tillift kan nu een bocht
gereden worden.
Zijwaartse manoeuvres uitvoeren
Wanneer er zijwaarts tegen de duwbeugel wordt geduwd terwijl de tillift stilstaat,
draait het aandrijfwiel volledig zijwaarts (90°). Met de tillift kan nu een zijwaartse
manoeuvre worden uitgevoerd. Wanneer de duwbeugel na het uitvoeren van een
dergelijke manoeuvre wordt losgelaten, draait het aandrijfwiel binnen 2 seconden
automatisch terug naar de voorwaartse stand.
Rijregels
Het besturen van de tillift (rijden en manoeuvreren) met krachtondersteuning gaat
het best wanneer rustig tegen de duwbeugel geduwd wordt. Zo krijgt de
elektrische krachtondersteuning voldoende tijd om de lift in beweging te brengen,
zodat vrijwel geen eigen kracht gebruikt hoeft te worden bij het bewegen.
Als er niet op de juiste manier met de lift gewerkt wordt, kunnen de krachten
alsnog te hoog oplopen. Gebruik onderstaande rijregels om correct met de lift te
werken en hoge (piek)krachten te voorkomen:
1. Gebruik niet teveel kracht. Stuur en begeleid de lift maar laat de
krachtondersteuning het werk doen.
2. Rijd vloeiend: rijd rustig en vermijd onnodig starten/versnellen en
stoppen/afremmen.
3. Start/stop rustig. Geef de krachtondersteuning heel even de tijd om actief te
worden/de ondersteuning te stoppen.
4. Vermijd wring- en draaibewegingen bij het manoeuvreren. Ga bij het draaien
of aanrijden bijvoorbeeld zoveel mogelijk naast de lift staan en duw met één
hand rustig tegen de zijkant (draaien) of bovenkant (aanrijden) van de
duwbeugel.
Let op!
Wanneer er te grote krachten op de duwbeugel worden uitgeoefend (bijv.
wanneer de tillift vanuit stilstand in beweging wordt gebracht) kan het in extreme
gevallen voorkomen dat de sensoren zich opnieuw moeten instellen. De
elektrische krachtondersteuning schakelt dan uit en de service indicatie LED gaat
knipperen.
15