3. Het meten van de stroomsnelheid
Sluit de Vloeistofstroomsensor aan op de datalogger. Indien
een computer met interface gebruikt wordt, plaats deze
dan op een veilige afstand van het water.
Dompel het schoepenrad van de Vloeistofstroomsensor
onder tot ca. 40% van de diepte bij elk van de in de eerste
stap bepaalde afstanden. Indien de plek ondiep genoeg is
kan gebruik gemaakt worden van de bijbehorende
verhogers om de Vloeistofstroomsensor te ondersteunen op de stroombedding.
Met de verhogers kan het schoepenrad eenvoudiger op dezelfde hoogte en
richting gehouden worden.
Laat het schoepenrad stroomopwaarts wijzen (zie figuur links) en plaats hem in
de stroom. Houd de sensor gedurende 10 s in de stroom om meetgegevens te
verzamelen. Herhaal de meting voor elk van de andere secties.
F lo w
4. Het doorstroomoppervlak berekenen
1. Zet de stroomdiepte uit tegen de oeverafstand.
2. Integreer de grafiek. De integraal geeft (een benadering van) de doorsnede van
de waterstroom.
6 | Gebruikershandleiding Vloeistofstroomsensor 0387i
4 0 %
ris e r s
o p tio n a l