Download Print deze pagina

Cma 0387I Gebruikershandleiding pagina 5

Advertenties

plek te kiezen waar het water stroomt. De ene locatie kan een snelle stroming
hebben zoals in een stroomversnelling. De andere locatie kan een middelmatige
of langzame stroming hebben zoals na een poel. Het is niet nodig dat beide
plekken dezelfde stroming hebben.
 Meet op elke locatie de breedte en diepte van de stroom. Probeer een plek te
vinden die gemakkelijk over te steken is en niet dieper is dan 1 m. (de sensor
werkt niet bij dieptes van 0,1m of minder).
 De Vloeistofstroomsensor is voorzien van een kabel van 5m lengte. Hierdoor is
het mogelijk om metingen tot ca. 4m van de kant te doen zonder de interface
mee te nemen in de stroom. Indien de stroom breder is dan 4 m, gebruik een
assistent die de interface vasthoudt, en die naar de andere oever gaat zodra de
kabel te kort is geworden. Zo is er minder kans dat de interface in het water valt
en beschadigd raakt.
2. Het meten van de dwarsdoorsnede van een stroom
 Gebruik een meetlint om de breedte van de stroom (in m) te bepalen en schrijf
deze op. Verdeel de breedte in 6 gelijke secties.
 Gebruik een peilstok om de diepte van de stroom te meten
bij elk van punten uit de vorige stap. Maak een tabel van
afstand tegen diepte. Meet steeds vanaf dezelfde
waterkant. Voeg ook de diepte toe bij de beginafstand (0m)
en de eindafstand.
3
1
2
I n it ia l
d is t a n c e
= 0
I n it ia l
d e p th
= 0
5
6
4
Gebruikershandleiding Vloeistofstroomsensor 0387i| 5
7
F in a l
d is t a n c e
= S tr e a m w id t h
F in a l
d e p th
= 0
d is ta n c e o u t
1

Advertenties

loading