156
Rijden en bediening
Rijsystemen
All-wheel drive
Het AWD-systeem (aandrijving op
alle wielen) verbetert het rijgedrag en
de stabiliteit. Het helpt de auto opti‐
maal bestuurbaar te houden, onge‐
acht de ondergrond. Het systeem is
altijd actief en kan niet worden
gedeactiveerd.
Het koppel wordt traploos tussen de
wielen van de voor- en achteras
verdeeld, afhankelijk van de rijom‐
standigheden. Bovendien wordt het
koppel tussen de achterwielen
verdeeld in functie van de opper‐
vlakte.
Om het systeem optimaal te laten
werken, mogen de banden rondom
geen verschil in slijtage vertonen.
Bij gebruik van een tijdelijk reserve‐
wiel wordt het AWD-systeem automa‐
tisch uitgeschakeld.
Het AWD-systeem wordt ook tijdelijk
uitgeschakeld om te voorkomen dat
het systeem oververhit raakt bij over‐
matig wielspinnen. Zodra het
systeem afkoelt, schakelt de AWD
weer in.
Uitschakeling van het AWD-systeem
wordt aangeduid door middel van een
bericht op het Driver Information
Center.
Als een servicebericht of waarschu‐
wing code S73 op het Driver Informa‐
tion Center verschijnt, is er sprake
van een storing in het AWD-systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Boordinformatie 3 109, De auto
slepen 3 223.
Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u
het rempedaal stevig bedient. Hier‐
voor is aanzienlijk meer kracht nodig.
De remweg wordt langer. Alvorens de
rit te vervolgen, moet u de hulp van
een werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 98.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.