9 Gebruik
9.1 Afstand en nauwkeurigheid
Fig. 1
Houd voor nauwkeurige metingen rekening met het volgende:
Het te meten voorwerp moet groter zijn dan het IR-meetpunt S (fig. 1).
Het te meten voorwerp moet minstens tweemaal zo groot zijn dan het IR-meetpunt S
(fig. 1).
Hoe kleiner het voorwerp, hoe dichter de thermometer bij het voorwerp moet worden ge-
houden.
De A:G-verhouding is 6:1. Op een afstand D (fig. 1) van 6 cm, is de grootte van het
IR-meetpunt 1 cm.
9.2 Beperkingen m.b.t. oppervlaktes en omgevingen
Niet alle oppervlaktematerialen zijn geschikt voor uit uitvoeren van metingen. Houd rekening
met de volgende beperkingen:
Meet geen oppervlaktetemperaturen van glanzende of gepolijste metalen oppervlaktes.
Voer geen metingen uit door doorzichtige oppervlaktes heen, zoals glas. Het product zal
namelijk de oppervlaktetemperatuur van het glas meten.
Stoom, stof en rook kunnen de nauwkeurigheid aantasten.
9.3 Aan- en uitschakelen
1. Druk op de meetknop om het product in te schakelen.
De display zal oplichten.
Æ
Het product schakelt automatisch uit nadat deze ongeveer 15 seconden lang niet wordt
Æ
gebruikt.
9.4 De doellaser in-/uitschakelen
De doellaser helpt u om de infraroodsensor op de gewenste plek te richten.
VOORZICHTIG
Oogletsel door laserlicht
Richt de laserstraal nooit op mensen of dieren.
1. Druk op de meetknop om in te schakelen.
2. Druk op de knop
om de doellaser in/uit te schakelen.
(Wanneer ingeschakeld) verschijnt het symbool
Æ
(Wanneer ingeschakeld) is de doellaser actief terwijl u de meetknop ingedrukt houdt.
Æ
9.5 Meettemperatuur
Belangrijk:
Langdurige metingen van hoge temperaturen op korte afstand kunnen het product laten
oververhitten. Dit zal tot onnauwkeurige metingen leiden.
Hoe hoger de temperatuur, hoe groter de meetafstand en hoe korter de meetduur dienen
te zijn.
V oorvereiste
1
Laat het product zichzelf aanpassen aan de omgevingstemperatuur. Dit kan tot 30 minuten
D
duren.
P rocedure
2
1. Voer een meting uit door de meetknop ingedrukt te houden en de infraroodsensor op het
voorwerp te richten.
De gemeten temperatuur en SCAN worden weergegeven op de display.
Æ
Als de temperatuur buiten het meetbereik valt, toont de display ----.
Æ
2. Laat de meetknop los om de meting te 'bevriezen'.
De laatste meetwaarde en HOLD verschijnen op de display.
Æ
op de display.
9.6 Differentieeltemperaturen meten
U kunt de differentieeltemperatuurfunctie gebruiken om het verschil te meten tussen de hoog-
ste en laagste temperatuurmeting ten opzichte van de temperatuur van een referentievoor-
werp. De eerste meting dient hierbij als de referentietemperatuur.
Referentietem-
peratuur
Meetlocatie
Fig. 2
De grafiek laat zien hoe de temperatuur tussen meetplekken (of meetvoor-
werpen) kan variëren ten opzichte van de aanvankelijk ingestelde referen-
tietemperatuur.
1. Druk op de meetknop om in te schakelen.
2. Druk meerdere keren op de knop MODE totdat DIF wordt weergegeven op de display.
3. Richt de infraroodsensor op het voorwerp.
4. Houd de meetknop ingedrukt om te beginnen met meten.
De display toont de huidige temperatuur en het temperatuurverschil ΔT tussen de
Æ
hoogste en de laagste temperatuurmeting (fig. 2).
9.7 Maximum/minimum/gemiddelde metingen weergeven
Naast temperatuur, registreert en berekent het product ook de maximum, minimum en gemid-
delde temperatuur. U kunt tijdens metingen instellen welke uitlezing moet worden weergege-
ven.
1. Druk op de meetknop om in te schakelen.
2. Druk meerdere keren op de knop MODE om minimum (MIN), maximum (MAX) of gemid-
delde (AVG) temperatuur te selecteren.
9.8 Temperatuuralarmen instellen
U kunt de temperatuuralarmfunctie gebruiken om een hoge en lage temperatuurdrempelwaar-
de in te stellen. Wanneer metingen onder de lage limiet of over de hoge limiet vallen, dan klinkt
er een alarm. Drempelwaarden kunnen onafhankelijk van elkaar worden ingeschakeld.
D rempelwaarden instellen
1
1. Houd de knop MODE ingedrukt totdat ε= knippert op de display.
2. Druk meerdere keren op de knop MODE totdat
knippert op de display.
3. Druk op de knop ▲om de drempelwaarde te activeren.
De display wisselt tussen Off (gedeactiveerd) en On (geactiveerd).
Æ
4. Druk ter bevestiging op de knop MODE.
De temperatuur knippert op de display.
Æ
5. Gebruik de knoppen ▲ en ▼om de limiettemperatuur in te stellen.
6. Druk meerdere keren op de knop MODE totdat er geen symbolen meer knipperen op de
display.
Het corresponderende limietsymbool wordt weergegeven op de display.
Æ
U hebt de drempelwaarde nu ingesteld e geactiveerd.
Æ
D rempelwaarde deactiveren
2
Raadpleeg de bovengenoemde procedure voor het instellen van drempelwaarden. In plaats
van te activeren, deactiveert u ze nu.
10 Configuratie
Gebruik het configuratiemenu om de weergave- en meetinstellingen aan te passen.
10.1 Beschikbare instellingen
Instelling
Displayweergave
Temperatuureen-
°C/°F
heid
Emissiviteit
ε=
10.2 Instellingen aanpassen
1. Houd de knop MODE ingedrukt totdat ε= knippert op de display.
2. Druk meerdere keren op de knop MODE totdat de weergave-indicator overeenkomt met de
te veranderen instelling knippert op de display.
3. Gebruik de knoppen ▲ en ▼ om de instellingswaarden aan te passen.
4. Druk op de knop MODE om uw veranderingen op te slaan.
5. Sluit het menu af door meerdere keren op de knop MODE te drukken totdat er geen sym-
bolen meer knipperen op de display.
U hebt de instelling nu ne veranderd.
Æ
Max.
Min.
(hoog limiet) of
Beschrijving
Kies uit graden Celsius of graden Fahrenheit.
Het emissiviteitsniveau instellen.
Veel organische materialen hebben een emis-
siviteit van 0,95.
Zie "Referentiewaarden voor emissiviteit"
voor emissiviteitsniveaus van verschillende
materialen.
(laag limiet)