16
|
Installatie van de unit
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
50
OPMERKING
Als het toestel op minder dan 30 m van een residentiële locatie wordt geïnstalleerd,
MOET de professionele installateur een evaluatie maken van de EMC-situatie voor
over te gaan tot de installatie.
VOORZICHTIG
Deze apparatuur is NIET bedoeld voor gebruik op residentiële locaties en garandeert
GEEN afdoende bescherming van de radio-ontvangst op dergelijke locaties.
VOORZICHTIG
Toestel NIET toegankelijk voor iedereen; installeer het op een beveiligde plaats die
niet voor iedereen toegankelijk is.
Deze units, binnen- en buitenunit, zijn zowel geschikt voor commerciële als
kleinindustriële toepassingen.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat alle vereiste ventilatieopeningen niet geblokkeerd worden.
OPMERKING
De in deze handleiding beschreven apparatuur kan elektronische ruis veroorzaken
afkomstig van radiofrequentie-energie. De apparatuur voldoet aan specificaties die
een redelijke bescherming moeten bieden tegen dergelijke interferentie. Er is echter
geen garantie dat in een specifieke installatie GEEN interferentie zal optreden.
Het is dan ook aan te raden de apparatuur en elektrische draden op een gepaste
afstand van stereotoestellen, pc's, enz. te installeren.
In plaatsen met een slechte ontvangst moet de afstand 3 m of meer bedragen om
elektromagnetische storingen van andere apparatuur te voorkomen en moeten de
voedings- en transmissieleidingen in kabelbuizen liggen.
Installeer de unit NIET op de volgende plaatsen:
▪
Plaatsen met nevels van mineraalolie, oliespray of dampen in de lucht. Plastic
onderdelen kunnen worden aangetast en van het toestel vallen of waterlekken
veroorzaken.
Het is NIET aangewezen de unit op de volgende plaatsen te installeren, omdat deze
plaatsen de levensduur van de unit kunnen verkorten:
▪
Waar de spanning veel schommelt
▪
In voertuigen of schepen
▪
In de aanwezigheid van zuur- of alkalinedampen
▪
Zorg ervoor dat ingeval van een waterlek, het water geen schade kan
veroorzaken aan de installatieruimte en de omgeving.
▪
Kies een plaats waar het werkingsgeluid of de warme/koude lucht van de unit
geen overlast veroorzaakt en die voldoet aan de geldende wetgeving.
▪
Afvoer. Zorg ervoor dat het condenswater goed kan worden afgevoerd.
▪
Plafondisolatie. Wanneer de temperatuur in het plafond hoger is dan 30°C en er
een relatieve vochtigheid van meer dan 80% heerst, of wanneer er verse lucht in
het plafond wordt geleid, is er extra isolatie nodig (polyethyleenschuim met een
dikte van minstens 10 mm).
▪
Beveiligingsroosters. Installeer beveiligingsroosters (lokaal te voorzien) op de
aanzuig- en uitblaaszijde om te voorkomen dat de ventilatorschoepen of de
warmtewisselaar kunnen worden aangeraakt.
FXMA-A
VRV-systeemairconditioner
4P688305-1B – 2022.12