452117.66.21 · 1/2021-06 · Rei
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
Warmtepompmanager WPM 6.0
4 Elektrische aansluitingswerkzaamheden warmtepomp
4
Elektrische aansluitingswerkzaamheden warmtepomp
4.1
Elektrische aansluitwerkzaamheden
1. De tot 5-aderige voedingskabel voor het elektrische vermogensdeel van de warm-
tepomp wordt van de stroommeter van de warmtepomp via de EVB-veiligheids-
schakelaar (indien vereist) in de warmtepomp geleid (voedingsspanning zie hand-
leiding warmtepomp).
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet worden voorzien van een al-
polige afschakeling met ten minste 3 mm contactopeningsafstand (bijv. een EVB-
veiligheidsschakelaar) en een alpolige vermogensschakelaar met één uitschakeling
voor alle buitenkabels (uitschakelstroom en karakteristiek volgens toestelinforma-
tie).
2. De 3-aderige elektrische voedingskabel voor de warmtepompmanager (N1) wordt
in de warmtepomp (toestellen met geïntegreerde regelaar) of naar de latere mon-
tageplaats van de warmtepompmanager (WPM) geleid.
De voedingskabel (-X1/L/N/PE ~230 V, 50 Hz) voor de WPM moet onder duur-
spanning staan en moet om deze reden voor de EVB-veiligheidsschakelaar van het
energiebedrijf afgetakt resp. op de huishoudingsstroom aangesloten worden,
omdat anders gedurende de
energiebedrijfsblokkering belangrijke beveiligingsfuncties buiten werking zijn.
3. De EVB-veiligheidsschakelaar (K22) met 3 hoofdcontacten (1/3/5 // 2/4/6) en
een hulpcontact (maakcontact NO bijv. 13/14) moet op de capaciteit van de
warmtepomp passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. Het maakcontact NO
van de
EVB-veiligheidsschakelaar (13/14) wordt op stekker (1) (=DI1) van functieblok 0
(grijs) geklemd. LET OP! Laagspanning!
4. De contactor (K20) voor de dompelweerstand (E10) moet voor mono-energeti-
sche installaties (2e warmtegenerator) bij de capaciteit van het verwarmingsele-
ment passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De aansturing (230 V AC) vindt
plaats vanuit de warmtepompmanager via stekker (7) (=NO3) van functieblok 0
(grijs) geklemd.
5. De contactor (K21) voor de flensverwarming (E9) in de boiler moet bij de capaci-
teit van de radiator passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De aansturing
(230 V AC) vindt plaats vanuit de WPM via stekker (7) van het gedefinieerde func-
tieblok.
6. De contactors uit punten 3;4;5 worden in de stroomdistributie geïntegreerd. De
voedingskabels voor de radiatoren moeten volgens DIN VDE 0100 gedimensio-
neerd zijn en beveiligd worden.
7. De verwarmingscirculatiepomp (M13) wordt op de klemmen van -X1/M13 aange-
sloten.
8. De additionele circulatiepomp (M16) wordt op de klemmen van -X1/M16 aange-
sloten.
9. De sanitair-water-laadpomp (M18) wordt op de klemmen van -X1/M18 aangeslo-
ten.
Opmerking
Bij het gebruik van draaistroompompen kan met het 230 V-uitgangssignaal van de
warmtepompmanager een contactor aangestuurd worden.
Voelerleidingen kunnen met 2 x 0,75 mm-leidingen tot 50 m verlengd worden.
Opmerking
Meer informatie over de bekabeling van de warmtepompmanager vindt u het
schakelschema.
ACHTUNG
OPGELET
De communicatiekabel is nodig voor het functioneren van buiten opgestelde lucht/
water-warmtepompen. Deze moet afgeschermd zijn en moet gescheiden van de
voedingskabels gelegd worden. Deze wordt op N1-J25 aangesloten. Voor meer
informatie zie schakelschema.
9
83322607