Gebruikershandleiding
4.3 Ingebouwde veiligheidssystemen (door de exploitant uit te voeren)
De ingebouwde veiligheidsinrichtingen dienen in geregelde inspectie-intervallen te worden ge-
controleerd:
d = dagelijks, w = wekelijks, m = maandelijks, j = jaarlijks
De daarbij toegepaste controlemethoden zijn:
V = Visuele inspectie, W = Werkingscontrole, M = Meting.
Overstroombeveiligingsinrichting
De ventilatoraandrijving dient met een overstroombeveiliging
te worden uitgerust, om te verhinderen- dat bij overbelasting (bijv. Ver-
stopping) verhitting (brandgevaar) kan optreden.
Thermocontact
(optie)
Voor temperatuurbewaking is de ventilator met een thermocontact
uitgerust. Mocht er een temperatuurstijging optreden, schakelt de
motor uit.
Koudgeleider
(optie)
Koudgeleider niet op de netspanning aansluiten. Testspanning bij
koudgeleider van max. 2,5 V niet overschrijden.
Afschermingen
Alle door de elektromotor aangedreven bewegende ventilatorcom-
ponenten alsmede alle overige gevaarlijke ventilatordelen zijn met
vaste, stevig bevestigde en alleen met gereedschap verwijderbare
beschermafdekkingen afgedekt.
Elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting is bij draaistroommotoren met een 4-gelei-
der voeding, 3-fasen en 1-aardgeleider en bij wisselstroommotoren
met een 3-geleider voeding, 1-fase, 1-nulleider en 1- aardgeleider
uitgevoerd.
4.4 Aansluitingen van de ventilator
Op de ventilator bevinden zich de volgende aansluitingen:
Drukleiding (aansluiting via manchet met spanband of flens)
J
Klemmenkast of onderhoudsschakelaar (elektrische voeding)
J
J
Aanzuigleiding (aansluiting via manchet met spanband of flens)
www.hlu.eu
Radiaalventilatoren
HF R | RV | MRV
Het is ten strengste verboden om de veiligheidsinrichtingen buiten
werking te stellen of in hun werking te wijzigen.
Inspectie
Interval
Methode
j
F
Inspectie
Interval
Methode
j
F
Inspectie
Interval
Methode
j
F
Inspectie
Interval
Methode
m
S
Inspectie
Interval
Methode
j
S, F, M
19
08.2022