9 Kalibratie
9.1
Algemeen
9.2
Kalibreren met de JUMO dTRANS Az01
Referentie-
methode
Uitgangssitua-
tie
Procedure
22
De meetcel moet regelmatig, al naar gelang de eisen, met bepaalde intervallen
worden gecontroleerd, resp. gekalibreerd. Aanbeveling: wekelijks, of vaker
naar gelang de eisen t.a.v. nauwkeurigheid
Geschikte referentiemethoden voor kalibratie vindt u bijvoorbeeld
in de volgende normen:
Chloor
Chloordioxide (DIN 38408-5)
Ozon
Dikwijls wordt voor het kalibreren de fotometrische bepaling met
de DPD-methode gebruikt (DPD = N,N-diethyl-1,4-fenyleendia-
mine). Dergelijke testsystemen zijn in de handel verkrijgbaar.
Leveranciers zijn bijvoorbeeld Merck (Spectroquant),
Macherey-Nagel (Nanocolor) etc.
De benodigde instellingen op het aanwijsinstrument worden uitgevoerd
Hoofdstuk 8.2 "Aanwijsformaat en meetbereik op het display instellen",
pagina 20.
De meetcel is ingebouwd in een geschikt doorstroomarmatuur.
Hoofdstuk 5 "Montage", pagina 11e.v.
De inlooptijd van de meetcel is verstreken en de meetwaarde is stabiel.
Hoofdstuk 8.3 "Inlooptijden", pagina 21.
In de uitloop van de doorstroomarmatuur (of in de directe buurt hiervan) een
watermonster nemen.
Direct de concentratie (vrij chloor, chloordioxide of ozon) van het monster
met een geschikte referentiemethode bepalen.
Het aanwijsinstrument dTRANS Az 01 op de referentiewaarde inregelen,
hiervoor:
Knop
zo vaak korter dan 1 seconde indrukken totdat "Code" wordt
PGM
getoond.
Met de knop
en
niveau, "Cal" en het handmatig activeren van "Hold" wordt ontgrendeld.
Op knop
drukken.
EXIT
knoppen
en
PGM
Het display van dTRANS Az 01 toont na aanvang van de kalibratie
een meetwaarde, die is afgeleid van de ideale steilheid 100%.
(DIN EN ISO 7393-2)
(DIN 38408-3)
0110 invoeren. Op knop
gelijktijdig indrukken. De kalibratie wordt gestart.
drukken. Het operator-
PGM