Bediening
4(0) ... 20
⋅
ig. 4
K lemmenaansluiting
Kabels voor het ingangssignaal naar de
aansluitklemmen (+) en () leiden.
De klemmen zijn geschikt voor aders van
0,5 t/m 2,5 mm.
2.3 Pneumatische aansluiting
De luchtaansluitingen voedingslucht (SUP-
PLY 9) en uitgang (OUTPUT 36) zijn als slan-
gaansluitingen voor slang 4x1 mm uitge-
voerd.
(ook leverbaar als 1/8 NPT, G 1/8 of M5
binnendraad).
B 6111 NL
8
+
–
3. Bediening
3. Controle van nulpunt en bereik
het instrument is af fabriek ingesteld op het
bereik zoals op het deksel van de behuizing
aangegeven en gereed voor bedrijf.
Het opgegeven bereik ligt vast en kan niet
worden gewijzigd. Wanneer om welke re-
den dan ook onjuistheden aan de omvor -
mer optreden, dan kunnen het nulpunt en
het bereik worden gecontroleerd.
De potentiometer
ZERO
voor eindwaarde (bereik) zijn via ga-
SPAN
ten in het frontdeksel toegankelijk, wanneer
de kunststof afdekking naar beneden toe
wordt weggekaapt.
Nulpunt:
1.
Op de uitgang van de omvormer een
manometer (min. kwaliteitsklasse 1)
aansluiten.
2.
Hulpenergie (voedingslucht) op 0,4 bar
boven de eindwaarde van het uitgangs-
signaal instellen en op de omvormer ac-
tiveren.
3.
Uitschakelelektronica via schakelaar (5)
uitschakelen (schakelen via het sleufgat
op de onderzijde van de behuizing van
de pijl ACTIVE wegschuiven).
4.
Ingangssignaal met geschikte stroom-
bron op de aanvangswaarde van het in-
gangsbereik instellen, bijv. bij bereik
4...20 mA = 0,2...1 bar op 4 mA.
Het uitgangssignaal op de controlema-
nometer moet 0,2 bar worden.
Wanneer deze waarde niet klopt, dan
moet het nulpunt met de potentiometer
ZERO worden bijgeregeld.
voor nulpunt en