Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Adviezen Voor Bekabeling En Gebruik; Waarschuwing; Metingen Op Een Eenfasig Net - dfv Technologie APR16 Gebruiksaanwijzing

Inhoudsopgave

Advertenties

VII Adviezen voor bekabeling en gebruik

WAARSCHUWING

Risico van elektrische schokken en brandgevaar: gebruik uitsluitend geïsoleerde en in deze
handleiding gespecificeerde meetsondes en connectoren voor het realiseren van metingen op
spanningen boven de 42 V (30 Veff ), boven het aardepotentieel of op netten die hoger zijn dan 4800
VA.
Gebruik sondes en meetsnoeren die overeenkomen met de gespecificeerde waarden. Verifieer voor het
gebruik dat de meetaccessoires niet mechanisch beschadigd zijn en vervang ze indien nodig.
Nadat u elke baan heeft aangesloten en de parametrage ervan heeft uitgevoerd (drempelwaarden/begin
schaal ...), is het nodig om een "real time" meting te vragen om te verifiëren of de bekabeling correct
is.
Verifieer of de analoge baan n°1 correct bekabeld is omdat het als synchronisatiesignaal wordt
gebruikt.
.
Het frequentiebereik waarbinnen deze synchronisatie mogelijk is, ligt tussen 35 en 65 Hz. Als de
frequentie van het op de analoge baan 1 aanwezige signaal erbuiten valt, bestaan er twee
mogelijkheden:
- de frequentie van het signaal behoorde sinds de initialisatie van de machine nooit tot deze schaal: de
bemonsteringsfrequentie wordt dan bepaald op 50 Hz.
- de frequentie van het signaal behoorde tot deze schaal tot de initialisatie van de machine maar viel er
daarna buiten: de aangenomen bemonsteringsfrequentie is dan de laatste geldige frequentie.
Verifieer of de spanningen en intensiteiten in efficiënte waarde correct zijn met behulp van het real
time scherm van de APRWIN software.

Metingen op een eenfasig net

De volgende metingen zijn alleen geldig in de volgende aansluitingscondities:
- De spanningen, aangewezen door U1, U2, U3 en U4, moeten worden aangesloten op de analoge
ingangen 1, 3, 5 en 7 (in de versie 16 kanalen moeten de spanningen, aangewezen door U5, U6, U7
en U8, worden aangesloten op de analoge ingangen 1, 3, 5 en 7 van de insteekeenheid n°2).
- De stromen, aangewezen door I1, I2, I3 en I4, moeten worden aangesloten op de analoge ingangen 2,
4, 6 en 8 (in de versie 16 kanalen moeten de stromen, aangewezen door U15, U16, U17 en U18,
worden aangesloten op de analoge ingangen 2, 4, 6 en 8 van de insteekeenheid n°2).
- 30 -

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave