7. REL
Druk op "RANGE" om het gewenste meetbereik in te stellen. Druk op "SET" om naar de set modus te gaan
en druk vervolgens op "REL". Het LCD toont een flikkerend " " symbool en eronder zal ook de linker digit
van 4 ½ digits flikkeren voor de instelling van de waarde. Na het ingeven van een referentiewaarde drukt u op
"ENTER" om terug te keren naar de normale modus.
10. REL Relatieve Modus (enkel hoofddisplay)
Druk op de toets "REL" om de Relatieve Modus in te schakelen. De getoonde waarde wordt opgeslagen als
een referentiewaarde en het display toont nul of een waarde dichtbij nul (aangezien de gemeten waarde en de
referentiewaarde nu dezelfde zijn). De indicatie " " verschijnt. Druk nu op de toets "REL" om de Relative
Modus te verlaten.
Bijvoorbeeld: de getoonde waarde is 100.0. Druk dan op de toets "REL" om het getal op te slaan als een
referentiewaarde en het display geeft een nul aan. Als u 100.0 heeft ingesteld als referentiewaarde en als het
invoersignaal 99.5 is, zal de Relative Modus -0.5 (99.5-100.0) zijn.
11. Hi/Lo Limits
Druk op de toets "Hi/Lo LIMITS" om de Hi/Lo LIMITS Modus in te schakelen en verander naar de Manual
Range Modus (handmatig meetbereik). De oorspronkelijke "Hi/Lo LIMITS" -waarden en de indicaties " "
en " " verschijnen afzonderlijk en op hetzelfde ogenblik. Als de invoer de Hi Limit overschrijdt, flikkert " "
en hoort u een continue toon. Als de invoer lager is dan de Lo Limit, flikkert " " en hoort u een pieptoon.
Druk opnieuw op de toets "Hi/Lo LIMITS" om de modus te verlaten. Bovendien registreert de meter niet als
een overload ("OL") zich voordoet of in het meetbereik van capaciteit <=50 counts.
12. TOL
Druk op "TOL" om de Tolerantiemodus te activeren en verander naar de Manual Range Modus (handmatig
meetbereik). De oorspronkelijk vooringestelde standaardwaarde en de indicatie "TOL" verschijnen afzonderlijk
en op hetzelfde ogenblik. Als u de "TOL"-modus activeert geeft het hoofddisplay de referentiewaarde aan en
het subdisplay geeft de tolerantiewaarde aan. Er zijn 4 vooringestelde waarden in de "TOL"-modus: druk
opnieuw op de toets "TOL" om doorheen 1%, 5 %, 10 % en 20% te "wandelen". De meter maakt een geluid
en laat de indicaties " " (hoog) en " " (laag) flikkeren als de gemeten waarde buiten de grenzen valt.
Standaardwaarden kunnen ingesteld worden door de "SET"-functie. Bovendien registreert de meter niet als een
overbelasting (Overload "OL") zich voordoet in de vergelijkende fasen of in het meetbereik van capaciteit
<=50 counts. Houd de toets "TOL" 2 seconden ingedrukt om de functie te verlaten.
16