Het onderwerp valt buiten het
bereik van de flitser.
Het onderwerp van de opname is te helder.
Het onderwerp is te dichtbij,
waardoor het flitslicht te fel is.
Het onderwerp is veel lichter
dan de achtergrond.
Er schijnt te veel licht direct in
de camera of te veel licht wordt
gereflecteerd door het
onderwerp.
De flitser is ingeschakeld.
Het beeld vertoont witte strepen.
Het beeld bevat ruis.
De ISO-waarde is te hoog.
Er verschijnen witte stippen op het beeld.
Het licht van de flitser wordt
weerspiegeld door stofdeeltjes
of insecten in de lucht. Dit
wordt vooral zichtbaar als u
opnamen maakt met de groot-
hoeklens of als u in de modus
Diafragmavoorkeuze AE de
diafragmawaarde verhoogt.
Zorg er bij het gebruik van de
ingebouwde flitser voor dat u de
opname maakt op de juiste afstand
van het onderwerp
Verhoog de ISO-waarde voordat u de
opname maakt
(p.
Zorg er bij het gebruik van de
ingebouwde flitser voor dat u de
opname maakt op de juiste afstand
van het onderwerp
Stel de belichtingscompensatie in op
een negatieve waarde (–)
Gebruik AE lock (belichtings-
vergrendeling) of gebruik de spot-
metingsfunctie
(p.
Wijzig de opnamehoek.
Stel de flitser in op
(Verkorte handleiding p. 9).
Hogere ISO-waarden zorgen voor
meer ruis in het beeld. Als u minder
korrelige opnamen wilt maken,
gebruikt u een zo laag mogelijke
ISO-waarde
(p.
66).
In de modi
,
de modus
neemt de ISO-
waarde toe en kan er ruis ontstaan.
Dit is een fenomeen dat optreedt bij
digitale camera's en wijst niet op een
storing of defect.
(p.
120).
66).
(p.
120).
(p.
54).
49, 53).
(Flits uit)
,
en
in
97