12. Beelden afspelen en bewerken
Items instellen ([RAW-verwerking])
[Start verwerking]
[Witbalans]
[Helderheidcorrectie] Corrigeert de helderheid. (n2 EV)
[Fotostijl]
[Int. dynamisch
bereik]
¢1
¢1
[Contrast]
[Markeren]
¢1
[Schaduw]
¢1
[Verzadiging]
[Kleurtoon]
[Tint]
¢2
[Filtereffect]
[Korreleffect]
[Ruisreductie]
[Scherpte]
274
Slaat het beeld op.
Selecteert de witbalans en past die aan.
Door het item met [
worden met dezelfde instelling als die van het tijdstip van de
opname.
Als u op 4 drukt in het selectiescherm van [Witbalans],
0
verschijnt het scherm voor de afstelling van de witbalans.
Als u op 3 drukt terwijl [
0
geselecteerd is, verschijnt het scherm voor de instelling
van de kleurtemperatuur.
Selecteert een Fotostijl.
Als u op [Q] drukt terwijl [Als709] van [Fotostijl]
0
geselecteerd is, verschijnt het scherm voor de knie-
instelling.
Als u [HLG] geselecteerd heeft in [Bestandsindeling] in
0
[Meer instellen] zijn alleen [Standaard(HLG)] en [Zwart-
wit(HLG)] beschikbaar om geselecteerd te worden.
Selecteert de instelling van [Int. dynamisch bereik].
Past het contrast aan. (n5)
Past de helderheid van heldere delen aan. (n5)
Past de helderheid van donkere delen aan. (n5)
/
¢2
Past de verzadiging of kleurtoon aan. (n5)
¢3
Past de tint aan. (n5)
Selecteert filtereffecten.
¢3
¢4
Selecteert een korreleffect-instelling.
Stelt de ruisreductie in. (n5)
Past de scherpte aan. (n5)
] te selecteren, kan het verwerkt
] op [
1
4
] van [Witbalans]