DJI Mavic 3M Gebruikershandleiding
• Zorg ervoor dat u APAS gebruikt wanneer de zichtsystemen beschikbaar zijn. Zorg
ervoor dat er geen mensen, dieren, voorwerpen met kleine oppervlakken (bijv.
boomtakken) of transparante voorwerpen (bijv. glas of water) op het gewenste vliegpad
aanwezig zijn.
• Zorg ervoor dat u APAS gebruikt wanneer de zichtsystemen beschikbaar zijn of het
GNSS-signaal sterk is. APAS werkt mogelijk niet goed als de drone boven water of een
met sneeuw bedekt gebied vliegt.
• Wees extra voorzichtig wanneer u vliegt in extreem donkere (<300 lux) of heldere
(>10.000 lux) omgevingen.
• Let op DJI Pilot 2 en zorg ervoor dat APAS normaal werkt.
• APAS werkt mogelijk niet goed wanneer de drone in de buurt van vluchtlimieten of in
een GEO-zone vliegt.
Checklist ter voorbereiding van de vlucht
1. Zorg ervoor dat de afstandsbediening en de accu's van de drone volledig zijn opgeladen
en dat de Intelligent Flight Battery stevig is geïnstalleerd.
2. Zorg ervoor dat de propellers stevig zijn gemonteerd en niet beschadigd of vervormd
zijn, er geen vreemde voorwerpen in of op de motoren of propellers zitten en de
propellerbladen en -armen zijn uitgeklapt.
3. Zorg ervoor dat het oppervlak van de zichtsystemen, camera's, infrarood sensoren,
hulplicht, en de spectrale zonlichtsensor schoon, vrij van stickers en op geen enkele
manier geblokkeerd zijn.
4. Zorg ervoor dat u de gimbalbescherming verwijdert voordat u de drone inschakelt.
5. Zorg ervoor dat het klepje van de microSD-kaartsleuf goed gesloten is en dat de RTK-
module stevig op het vliegtuig is gemonteerd.
6. Zorg ervoor dat de antennes van de afstandsbediening in de juiste positie staan.
7. Zorg ervoor dat DJI Pilot 2 en de firmware van de drone zijn bijgewerkt naar de nieuwste
versie.
8. Schakel de drone en afstandsbediening in. Zorg ervoor dat de ledlampje voor de status
op de afstandsbediening en de indicatoren van het accuniveau op de drone continu
groen branden. Dit geeft aan dat de drone en de afstandsbediening zijn gekoppeld en
dat de afstandsbediening de drone bestuurt.
9. Zorg ervoor dat uw vluchtgebied buiten alle GEO-zones ligt en de vluchtomstandigheden
geschikt zijn om met de drone te vliegen. Plaats de drone op een open en vlakke
ondergrond. Zorg ervoor dat er geen obstakels, gebouwen of bomen in de buurt zijn
en dat de drone zich op 5 meter afstand van de piloot bevindt. De piloot moet naar de
achterkant van de drone gericht zijn.
10. Ga om de vliegveiligheid te garanderen naar de cameraweergave van DJI
Pilot 2 en controleer de parameters op de voorbereidingschecklist, zoals de
uitvalbeveiligingsinstellingen, joystickmodus, RTH-hoogte en obstakelafstand. Het wordt
aanbevolen om de onbeheersbaaractie in te stellen op RTH.
30
©
2023 DJI. Alle rechten voorbehouden..