12. INBEDRIJFSTELLING
12.1 VOORBEREIDING VOOR GEBRUIK
ÿ Smeer de machine regelmatig, afhankelijk van de
gebruiksfrequentie. Zien...
TANKEN / MOTOROLIE (11.1)
ÿ Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine in
goede staat verkeren en correct zijn geïnstalleerd.
Herstel schade altijd direct. Vervang versleten en
beschadigde onderdelen. Verwijder altijd stof-, vet-,
olie- of vuilafzettingen. Houd alle schroeven altijd
vast.
ÿ Controleer of alle beveiligingsinrichtingen zijn
geïnstalleerd en functioneel zijn
ÿ Controleer of de transportband correct is uitgelijnd en
vastzit met de veiligheidsketting.
ÿ Controleer de bandenspanning. Beide aandrijfwielen
moeten dezelfde bandenspanning hebben van ca.
2,0 bar.
ÿ Denk aan de veiligheidsregels en uitschakelroutines
zoals beschreven in de gebruikershandleiding.
ÿ Zorg ervoor dat de standaard op
een stevige ondergrond staat en is vastgezet met de
veiligheidsbout.
ÿ Gebruik gehoorbescherming en veiligheidsbril met
zijkapjes, onder stoffige werkomstandigheden moet een
gezichtsmasker worden gedragen.
ÿ Controleer of het werkgebied vrij is van metalen
voorwerpen (draden, spijkers enz.) en dergelijke.
Voorwerpen kunnen weggeslingerd worden en
mensen verwonden en de apparatuur beschadigen.
ÿ Houd minimaal 5 meter afstand tussen andere
mensen, kinderen, dieren en de machine.
Voorwerpen kunnen worden weggegooid en
mensen of dieren pijn doen.
ÿ Wees voorzichtig bij het werken in de buurt van wegen,
paden of buurten.
ÿ
Ga zelf niet en laat geen andere voorwerpen onder de
bewegende transportband staan.
ÿ Controleer of de motorschakelaar werkt.
Start de motor en laat deze enkele seconden
draaien. Zet de motorschakelaar op UIT, de motor
stopt onmiddellijk.
ÿ Controleer het oliepeil en de brandstof,
bijvullen indien nodig.
INBEDRIJFSTELLING
ÿ Controleer de staat van het luchtfilter, de
brandstofleidingen en aansluitingen op lekkages en
mechanische beschadigingen en de brandstoftank
op scheuren en lekkages.
Start de motor niet in gesloten ruimten.
De uitlaatgassen bevatten koolmonoxide, dat zeer
giftig is bij inademing!
12.2 STARTEN VAN DE MOTOR (AFB. 1-6)
Controleer dat dagelijks onderhoud - zie... KLAARMAKEN
VOOR GEBRUIK (12.1) -
is uitgevoerd. Controleer of er voldoende brandstof in
de brandstoftank zit.
Voordat u de motor start, moeten alle bedieningselementen
in de neutrale stand staan.
1. Draai de brandstofkraan naar de AAN-stand.
2. Als het koud is, beweegt u de chokehendel naar links
om DICHT te zetten. Als het warm is, laat u de
chokehendel in de rechter OPEN-stand staan.
3. Gashendel op ongeveer 1/3 van de MIN-stand. weg
naar de MAX-stand. bewegen.
4. Zet de motorschakelaar in de AAN-stand.
5. Trek lichtjes aan de trekstarter totdat u weerstand
voelt, trek dan stevig aan het koord en laat het
langzaam oprollen.
6. Als de chokehendel in de DICHT-stand stond om de
motor te starten, zet hem dan geleidelijk terug in
de OPEN-stand terwijl de motor aan het opwarmen
is.
7. Terwijl de motor draait, regelt u het motortoerental met
behulp van de gashendel op de motor totdat de motor
soepel loopt.
12
GEVAAR