INSTALLATIE
7.2.1
CV-deellast instellen
De toestellen zijn in de fabriek ingesteld op 46 kW.
Onder het diagnosepunt "d. 0" kunt u een waarde instel-
len die overeenkomt met het toestelvermogen in kW.
7.2.2 Pompnalooptijd en pompmodus instellen
De pompnalooptijd voor de CV-functie is in de fabriek in-
gesteld op een waarde van 5 minuten. Deze kan onder
het diagnosepunt "d. 1" in het bereik van 2 tot 60 minu-
ten worden ingesteld. Onder het diagnosepunt "d.18"
kan een ander naloopgedrag van de pomp worden inge-
steld.
Nalopend: na beëindiging van de warmtevraag loopt de
pomp gedurende de onder „d. 1" ingestelde tijd na.
Doorlopend: de pomp wordt dan ingeschakeld wanneer
de draaiknop voor de instelling van de CV-aanvoertem-
peratuur niet helemaal tot de aanslag links staat en de
warmtevraag via een externe thermostaat is vrijgescha-
keld.
Intermitterend: deze pompmodus is handig, om bij zeer
geringe warmtevraag en grote temperatuurverschillen
tussen gewenste waarde boilerlading en gewenste waar-
de CV-functie de restwarmte na een boilerlading af te
voeren. Hierdoor wordt vermeden dat de woonvertrek-
ken te weinig warmte toegevoerd krijgen. Bij aanwezige
warmtevraag wordt de pomp na verstrijken van de na-
looptijd elke 25 minuten gedurende 5 minuten ingescha-
keld.
7.2.3
Maximale aanvoertemperatuur instellen
De maximale aanvoertemperatuur voor de CV-functie is
in de fabriek op 75 °C ingesteld. Deze kan onder het di-
agnosepunt "d.71" tussen 40 en 85 °C ingesteld worden.
7.2.4 Maximale boilertemperatuur instellen
De maximale aanvoertemperatuur voor de boilerfunctie
is in de fabriek op 65 °C ingesteld. Deze kan onder
het diagnosepunt „d.20" tussen 40 en 70 °C ingesteld
worden.
d
Gevaar!
Gevaar voor de gezondheid door
legionellavorming!
Als het toestel voor het naverwarmen wordt
gebruikt in een cv-installatie voor drinkwater
op zonne-energie, moet u de warmwateruit-
stroomtemperatuur op ten minste 60 °C
instellen.
Attentie!
a
Gevaar voor kalkaanslag
Bij een waterhardheid van meer dan
3
3,57 mol/m
(20 °dH) stelt u de warmwater-
temperatuur niet hoger in dan 55 °C.
- 28 -
Aanwijzing!
h
Indien u geen thermostaat gebruikt, die ook
de boilertemperatuur regelt, stelt u dan de
warmwatertemperatuur onder d.20 op maxi-
maal (70 °C). De gewenste temperatuur voor
uw boiler stelt u in op de thermostaat.
7.2.5
Branderwachttijd instellen
Om een veelvuldig in- en uitschakelen van de brander te
vermijden (energieverlies) wordt steeds na het uitscha-
kelen van de brander voor een bepaalde tijd een elektro-
nische herinschakelvergrendeling geactiveerd. De bran-
derwachttijd kan worden aangepast aan de omstandig-
heden van de CV-installatie.
De branderwachttijd wordt alleen geactiveerd voor de
CV-functie.
De warmwaterfunctie wordt tijdens een lopende bran-
derwachttijd niet beïnvloed door de tijdsinstelling. De
maximale branderwachttijd kan onder diagnosepunt
"d.2" tussen 2 en 60 min worden ingesteld (fabrieksin-
stelling: 20 min). De betreffende effectieve wachttijd
wordt dan berekend aan de hand van de actueel ge-
wenste aanvoertemperatuur en de ingestelde maximale
branderwachttijd.
Door de resettoets te bedienen alsmede door kortston-
dig activeren van de zomermodus (potentiometer voor
gewenste aanvoertemperatuur even naar aanslag links
en daarna weer in uitgangspositie draaien) kan de tijdin-
stelling gereset of gewist worden. De na een regeluit-
schakeling in de CV-functie resterende branderwachttijd
kan onder het diagnosepunt "d.67" worden opgeroepen.
0020076209_03 - 10/09 - AWB