5
|
Functie
5 Functie
5.1 Werkingsgebied
5.2 Wanneer welke functie gebruiken
Uitgebreide handleiding voor de gebruiker
18
Gebruik het systeem binnen de volgende temperatuur- en vochtgehaltewaarden
om een veilige en efficiënte werking te verzekeren.
Bedrijfsstand
(a)(b)
Koelen
(a)
Verwarmen
(a)
Drogen
(a)
Een beveiliging kan het systeem stilleggen als de unit buiten het bedrijfsbereik wordt
gebruikt.
(b)
Condensatie en druppelend water kunnen voorkomen als de unit buiten het bedrijfsbereik
wordt gebruikt.
In de volgende tabel vindt u een overzicht van welke functie te gebruiken:
Functie
Basisfuncties
Bedrijfsstanden en
temperatuur
+
Uitblaasrichting
Luchtstroomsnelheid
Geavanceerde functies
Werkingsbereik
▪
Buitentemperatuur: –10~46°C droge bol
▪
Binnentemperatuur: 18~32°C droge bol
▪
Binnenvochtigheid: ≤80%
▪
Buitentemperatuur: –15~24°C droge bol
▪
Binnentemperatuur: 10~30°C droge bol
▪
Buitentemperatuur: –10~46°C droge bol
▪
Binnentemperatuur: 18~32°C droge bol
▪
Binnenvochtigheid: ≤80%
Het systeem starten/stoppen en de
temperatuur instellen:
▪
In de stand verwarmen en koelen, een kamer
verwarmen of koelen.
▪
In de stand alleen ventilator, lucht in een
kamer blazen zonder te verwarmen of te
koelen.
▪
In de stand drogen, de vochtigheidsgraad in
een kamer verlagen.
▪
In de automatische stand wordt een gepaste
temperatuur en bedrijfsstand automatisch
geselecteerd.
De uitblaasrichting regelen (draaien of vaste
stand).
De hoeveelheid in de kamer geblazen lucht
regelen.
Stiller werken.
Taken
CTXA15+FTXA25~50(A)(B)2V1B(W)(S)(T)(B)
Daikin kamerairconditioner
4P518786-1F – 2020.05