Bedieningshandleiding
Veiligheidssensor
Nullaststroom l
:
o
Veiligheidsklasse:
Overspanningscategorie:
Vervuilingsgraad:
Nominale impulsspanningsvastheid U
Nominale isolatiespanning U
:
i
Reactietijd:
Risicotijd:
Veiligheidsuitgangen Y1/Y2:
Nominale bedrijfsspanning U
:
e1
Spanningsval:
Lekstroom l
:
r
Nominale bedrijfsstroom l
:
e1
Minimale bedrijfsstroom l
:
m
Gebruikscategorie:
Vereiste nominale kortsluitstroom:
Diagnoseuitgang:
Nominale bedrijfsspanning U
:
e2
Spanningsval:
Nominale bedrijfsstroom l
:
e2
Gebruikscategorie:
seriële diagnose:
Bedrijfsstroom:
Capaciteit van de bedrading bij seriële diagnose:
2.6 Veiligheidsclassificatie
Voorschriften:
PL:
Categorie:
PFH:
PFD:
SIL:
Gebruiksduur:
3. Montage
3.1 Algemene montage-instructies
Bij de montage moeten de eisen van ISO 14119 (vooral
paragraaf 7) gerespecteerd worden.
De behuizing van de sensor mag niet als aanslag gebruikt worden.
De component kan in willekeurige positie gemonteerd worden. De
actieve oppervlakken van de sensor en de bediensleutel moeten zich
tegenover elkaar bevinden. De veiligheidssensor mag uitsluitend in de
zekereschakelafstanden≤saoen≥sargebruiktworden.
De veiligheidssensor en de bijbehorende bediensleutel kan met de
meegeleverde moeren M30 (sleutelmaat 36) bevestigd worden. Het
maximale aandraaimoment bedraagt 30 Nm (CSS 30S) of 400 Ncm
(CSS 300).
Een verdekte montage is mogelijk, wat echter de schakelafstand
beperkt. De vermindering is lager, als de sensor en bediensleutel
enkele mm boven het materiaal uitsteken.
De bediensleutel heeft een sleuf in het actieve frontvlak. Hiermee kan
de bediensleutel met een schroevendraaier vastgedraaid worden in
nauwe ruimtes.
De veiligheidssensor, de bediensleutel en de
zadelklem moeten via geschikte maatregelen (gebruik
van eenwegschroeven, vastlijmen, uitboren van
schroefkoppen, borgen met pennen) onlosmakelijk aan
de beschermvoorziening bevestigd worden en tegen
verschuiven beveiligd worden.
max. 0,1 A; gemiddelde waarde: 50 mA
:
imp
maakcontactfunctie, 2-kanalig,
p-schakelend, kortsluitvast
24VDC(-15%/+10%)
< 0,5 mA
max. 0,25 A
DC-12, DC-13
p-schakelend, kortsluitvast
24VDC(-15%/+10%)
max. 0,05 A
DC-12, DC-13
150 mA, kortsluitvast
max. 50 nF
ISO 13849-1, IEC 61508
3,6 x 10
3,95 x 10
geschikt voor toepassingen in SIL 3
Om een wederzijdse beïnvloeding en een reductie van de
II
schakelafstanden te vermijden, moeten de volgende opmerkingen in
III
acht genomen worden:
3
• Minimumafstand tussen twee veiligheidssensoren:
0,8 kV
CSS 30S: 50 mm
32 V
CSS 300: 100 mm
< 60 ms
• De aanwezigheid van metalen delen in de nabijheid van de sensor
< 60 ms
kan de schakelafstand beïnvloeden
• Houd metaalspanen uit de buurt van de sensor en de bediensleutel
3.2 Afmetingen
U
< 1 V
Alle maten in mm.
e
Veiligheidssensor
0,5 mA
LED
100 A
U
< 5 V
e
M12x1
Bediensleutel
e
36
5
4
-9
/ h
-5
20 jaar
24,5
3.3 Afstelling
De LED in de eindkap van de veiligheidssensor dient als afstelhulp.
Een gele knipperende LED van een sensor geeft aan dat de
schakelafstand bijgeregeld moet worden. Verminder de afstand tussen
de sensor en de bediensleutel, todat de LED van de veiligheidssensor
een continu geel signaal geeft.
De correcte functie van de beide veiligheidskanalen moet vervolgens
via de aangesloten veiligheidsmodule gecontroleerd worden.
3.4 Schakelafstand
De curven geven de in- en uitschakelpunten van de veiligheidssensor
weer door de nadering van de bediensleutel. De maximale afwijking
van de bediensleutel ten opzichte van het middelpunt van de sensor
bedraagt 9 mm. Een verdekte montage van de veiligheidssensor of de
bediensleutel vermindert de schakelafstand. (zie hoofdstuk "Montage")
V
NL
36
5
78,5
88,5
99,5
CSS 30S
CSS 300
3