Diverse disc-weergavefuncties
Instellen van de beeldkwaliteit
Met dit apparaat kan de beeldkwaliteit worden ingesteld.
÷ Als de TV is uitgerust met een functie voor het instellen van de beeldkwaliteit, moet de functie op de TV
gebruikt worden.
÷ Voer de bedieningshandelingen uit tijdens het afspelen van videomateriaal.
Instellen van de beeldkwaliteit
1 Selecteer het beeldkwaliteit-instellings-picto-
gram van het "VISUAL" beeldschermdisplay
en druk dan op de ENTER toets.
2 Druk op de MULTI CONTROL %/fi toets om
de beeldkwaliteit te selecteren en druk dan
op de ENTER toets.
"Normal"
"Fine"
"Soft"
"Cinema"
"User Mode 1"
"User Mode 2"
"Noise Reduction" :
"GAMMA"
÷ De beeldkwaliteit-instelling is voltooid wanneer
"Normal", "Fine", "Soft", of "Cinema" is
geselecteerd.
:
Afspelen met normale
beeldkwaliteit.
:
Voor een helder beeld met
versterkte contouren.
:
Voor een zacht beeld met
weinig ruis.
:
Voor een beeldkwaliteit die
dicht bij een bioscoopbeeld
ligt.
:
Het gebruikerfunctiemenu
wordt weergegeven en er
kunnen gedetailleerde
instellingen worden gemaakt.
Wanneer "User
Zie "
Mode 1" of "User Mode
2" is geselecteerd
".
:
Het gebruikerfunctiemenu
wordt weergegeven en er
kunnen gedetailleerde
instellingen worden gemaakt.
Wanneer "User Mode
Zie "
1" of "User Mode 2" is
geselecteerd
".
Het ruisonderdrukkingsmenu
wordt weergeven en er
kunnen gedetailleerde
instellingen worden gemaakt.
Zie "Wanneer "Noise Re-
duction" is geselecteerd".
:
De tint (helderheid) van het
aangesloten TV-scherm wordt
afgesteld. Het "GAMMA"
menu wordt weergegeven.
Druk op de MULTI CONTROL
%/fi toets om een numerieke
waarde te kiezen en druk dan
op de ENTER toets om af te
stellen.
Wanneer " User Mode 1 " of " User Mode 2 " is
geselecteerd
1 Druk op de MULTI CONTROL %/fi toets om
een onderdeel van de beeldkwaliteit te
selecteren en druk dan op de ENTER toets.
"Contrast"
:
Voor het instellen van het contrast
tussen de lichte en donkere partijen
van het beeld tussen –7 en +7.
"Color"
:
Voor het instellen van de kleurdichtheid
tussen –7 en +7.
"Sharpness" :
Voor het instellen van de sterkte van
de beeldcontouren tussen –7 en +7.
"Brightness" :
Voor het instellen van de beeldhelderheid
tussen 0 en +15.
2 Druk op de MULTI CONTROL %/fi toets om
een numerieke waarde te kiezen en druk dan
op de ENTER toets.
÷ Herhaal de stappen 1 en 2 om de andere onderdelen
van de beeldkwaliteit in te stellen.
÷ Druk op de RETURN toets om terug te keren naar
het "VISUAL" beeldschermdisplay.
Wanneer "Noise Reduction" is geselecteerd
1 Druk op de MULTI CONTROL %/fi toets om
het onderdeel te selecteren dat u wilt instellen
en druk dan op de ENTER toets.
"Mosquito NR" :
Voor het verminderen van de
mosquito-ruis.
Selecteer "On2", "On1", of "Off".
"Block NR"
:
Selecteer "On" voor het verminderen
van de blokruis.
"3D NR"
:
Selecteer "On" voor het verminderen
van de beeldruis.
"Dot NR"
:
Selecteer "On" voor het verminderen
van de dot-ruis.
2 Druk op de MULTI CONTROL %/fi toets om
het onderdeel te selecteren dat u wilt instellen
en druk dan op de ENTER toets.
÷ Herhaal de stappen 1 en 2 om de andere onderdelen
van de beeldkwaliteit in te stellen.
÷ Druk op de RETURN toets om terug te keren naar
het "VISUAL" beeldschermdisplay.
÷ "3D NR" en "Dot NR" kunnen niet allebei op "On" gezet
worden.
63
NE