De vieringangen- en vieruitgangenmodule voor de BUS van de
De JA-114HN is een apparaat van het systeem JABLOTRON 100.
De module is voorzien van 4 bedrade ingangen met configureerbare
balancering, 4 galvanisch gescheiden PG-uitgangen en een uitgang voor
een extra stroomvoorziening beveiligd door een elektronische zekering.
Hiermee kunt u het type balancering voor elke ingang en ook de waarde van
de balanceerweerstanden vooraf instellen. De uitgangen zijn bedoeld om
galvanisch gescheiden te worden (2 ervan gebruiken altijd de C-klem als
gemeenschappelijke potentiaal). De module bezet 4 posities in het systeem
en is uitgerust met één sabotagecontact voor en één achter. Het product
kan alleen worden geïnstalleerd door een ervaren vakman met een geldig
certificaat afgegeven door een geautoriseerde distributeur.
Beschrijving van het apparaat
De module beschikt over 4 ingangen, 4 PG-uitgangen en een
hulpvoeding. De module is geschikt voor de herstructurering van oudere
bedrade systemen, waar de detectoren gelijk blijven. Dankzij de
instellingsvariabiliteit van de balanceerweerstanden voor elke ingang is het
niet nodig om in te grijpen in de reeds bestaande installatie.
Zeer vaak wordt de module gebruikt om verschillende apparaten te
controleren, die de PG-uitgangen gebruiken. De hulpvoeding kan een extra
relais met stroom voorzien, dat verbonden is met de signaaluitgang.
Ingangen kunnen zorgen voor feedback over de huidige status van het
apparaat aan het systeem.
Basiskarakteristieken
van
hulpvoeding:
Afbeelding nr. 1: Bedradingsvoorbeeld
INGANGEN (INGANGEN 1 – 4): De ingangen dienen als bedrade
verbindingen voor bedrade zones, d.w.z. individueel gebalanceerde, dubbel
gebalanceerde
of
Rolgordijn-modus
verbindingsmethode kan verschillend zijn voor elke ingang (elke ingang
heeft
een
individuele
instelling
balanceerweerstanden).
Wij
balanceerweerstanden te gebruiken met een tolerantie van tenminste 10%.
De COM- en GND-klemmen zijn met elkaar verbonden.
UITGANGEN (UIT 1 – 4): Galvanisch gescheiden PG-uitgangen welke
schakelen naar de klemmen C. Het uitgangspaar gebruikt altijd de
gemeenschappelijke klem C. De schakelstroom en spanning mogen niet
500 mA / 38 V overschrijden.
HULPVOEDING
(+U
en
een spanning met een maximale stroom van 200 mA voor het voeden van
de detectoren, extra vermogensrelais, schakelaren en andere elektrische
apparaten. De uitgang wordt beveiligd met een elektronische zekering en
wanneer een kortsluiting voorkomt, ontkoppelt de module intern de uitgang
en toont het systeem een modulestoring. Wanneer de kortsluiting verdwijnt,
herstelt de module de spanning.
Installatie
De module is ontworpen om geïnstalleerd te worden in een JA-19xPL-
inbouwdoos (Jablotron), of direct in het bedieningspaneel (JA-10xK).
1.
Plaats de module in het bedieningspaneel of in een inbouwdoos.
a.
Wanneer de installatie uitgevoerd wordt in een inbouwdoos JA-
190PL,
moet
het
voorste
ingeschakeld. Het achterste sabotage contact (7) wordt ook
aanbevolen om te worden ingeschakeld en uitgerust met een veer
van de meegeleverde accessoires. Maak een gat in de doos JA-
190PL en steek de veer van het achterste sabotagecontact door
het gat.
b.
Wanneer de module geïnstalleerd is in het bedieningspaneel JA-
10xK,
schakel
de
sabotagecontacten uit. De module word beschermd door eigen
sabotagecontacten van het bedieningspaneel.
c.
Wanneer de installatie vereist is in een andere installatiebox van
Jablotron, besteed altijd aandacht aan de installatiehandleiding.
Opdat de installatie voldoet aan norm EN 50131, veiligheidsgraad
2, is het noodzakelijk de minimale werking van het voorste
JA-114HN
JA-114HN
de
ingangen,
uitgangen
(volgens
afbeelding
en
ook
waarden
voor
raden
u
dringend
aan
GND):
De
klemmen
sabotagecontact
(4)
voorste
(4)
en
de
achterste
sabotagecontact (4) te garanderen of te zorgen voor bescherming
tegen sabotage met de gehele installatiedoos.
2.
Verbind de BUS-kabel en de BUS-klemmen (2) en de benodigde
ingangen (3), uitgangen (1) en hulpvoeding (5).
Schakel altijd de stroom uit bij het aansluiten
van de module op de BUS.
Wanneer de module geplaatst wordt buiten de
beschermde ruimten, is het noodzakelijk de
BUS-kabel te beschermen door een BUS-
isolator JA-110T te gebruiken.
Om de module zodanig in te stellen, dat deze
voldoet aan veiligheidsklasse 2, gebruik de
software F-Link, tabblad Parameters en de
optie
installatiehandleiding
bedieningspaneel JA-10xK)
3.
Ga verder volgens de installatiehandleiding voor het bedieningspaneel.
Basisprocedure:
a.
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, begint de gele LED ()
herhaaldelijk te knipperen om aan te geven, dat de module nog niet
is geregistreerd in het systeem.
en
de
b.
Ga naar de software F-Link, selecteer de gewenste positie in het
tabblad Apparaten en start de registratiemodus door te klikken op
de optie Registreren.
c.
Door te klikken op Nieuwe BUS-apparaten toevoegen selecteert u
de module JA-114HN en bevestigt de registratie door een dubbele
indrukking. De gele LED gaat uit.
4.
Stel de moduleparameters in zoals de functies van de in- en uitgangen;
zie hoofdstuk Setting the module properties (Instelling van de module-
eigenschappen).
5.
Sluit het deksel van de installatiekast of het bedieningspaneel.
6.
Test de ingangs- en uitgangsfuncties door middel van de software F-
Link met het tabblad Diagnostiek. Besteed vooral aandacht aan het
spanningsverlies van de lijn, wanneer de hulpvoeding en de PG-
uitgangen gebruikt worden. Besteed vooral aandacht aan het
spanningsverlies van de lijn, wanneer de hulpvoeding en de PG-
uitgangen gebruikt worden.
Opmerkingen:
De module kan worden geregistreerd in het systeem door de
productiecode ervan in te voeren in de software F-Link. Alle nummers
onder de streepjescode worden ingevoerd (bijvoorbeeld: 1400-00-
0000-0001). De productiecode wordt afgedrukt op de sticker en
gelijmd op de moduleklemmen.
1).
De
De registratie kan ook worden uitgevoerd door te drukken op het
voorste sabotagecontact (4).
de
Het aantal modules wordt beperkt door de stroom geleverd vanuit de
om
BUS-klemmen van het bedieningspaneel en door het aantal
beschikbare posities in het bedieningspaneel.
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, kan het laden van de
standaardstatussen maximaal 1 minuut duren.
Let op! Om de module te registreren in het systeem, moeten de
volgende 3 posities vrij zijn. Als de volgende 3 posities reeds bezet
zijn, zullen ze worden overschreven. Als er niet genoeg posities zijn
leveren
aan het einde van de apparatenlijst, zal alleen een beperkt aantal
ingangen worden geregistreerd om de rest van de posities in te vullen.
Als er minder dan 4 ingangen moeten worden gebruikt, markeer de
positie van de specifieke ingang in de F-link en maakt de ingang vrij
voor een ander apparaat, waarbij u de sleutel "Delete " (Wissen)
gebruikt.
Instelling van de eigenschappen van de
De eigenschappen van de module kunnen worden ingesteld in het
Apparatentabblad van de software F-Link. Bevindt u zich op de positie van
de module, gebruik dan de optie Interne instellingen (Internal settings) om
een dialoogvenster te openen, waar u de volgende parameters kunt instellen
worden
(* fabrieksinstellingen):
LED-indicatie: Ingeschakeld *: Een korte flits van de rode LED geeft het
in- / uitschakelen aan van een willekeurige ingang.
Sabotagecontact aan de voorzijde: Uitgeschakeld *: de parameter
schakelt het sabotagecontact aan de voorzijde in/uit.
Sabotagecontact aan de achterzijde: Uitgeschakeld *: de parameter
(7)
schakelt het sabotagecontact aan de achterzijde in/uit.
Ingangen 1 tot 4: tabbladen voor complete instellingen voor de ingangen.
De instellingen kunnen voor elke ingang verschillend zijn.
Functies van een ingang: Ingeschakeld*
Uitgeschakeld – reageert niet (ingang is uitgeschakeld).
1 / 2
"Voer
EN50131-1
uit
".
voor
module
(Zie
de
het
MLN57804