Bovenste Paneel
1. PAD 1 tot 3
Voor het bespelen van de pads, slaat u deze met de punt
van de stick aan.
2. PAD 4 tot 9
Deze pads kunt u met een stick aanslaan om ze te bespelen.
3. EFFECTS CONTROL draaiknop
Regelt de effecten in real time (p. 92).
4. Volume draaiknop
Regelt het uitgang volume van de OUTPUT jacks.
Het koptelefoonvolume kan met de PHONES LEVEL
draaiknop geregeld worden (37).
5. Pad indicators
Deze gaan branden wanneer de geluiden van de
overeenkomstige pads hoorbaar worden. Brandend of
flitsend, geven ze aan dat de overeenkomstige pads tijdens
editing zijn geselecteerd.
Indicator
pads
TRIG IN
Pads aangesloten op de TRIG IN (1/2) jack
(30)
FOOT SW
Pads aangesloten op de FOOT SW (1/2)
jack (29)
PAD
Pads op de SPD-S
6. Scherm
Indicatie voor patch namen, Wave namen, parameter
waarden, etc.
7. PATCH knop
Wanneer u op deze knop drukt en het lampje gaat
branden, is de Patch functie geactiveerd (p. 24, p. 30).
8. EFFECTS knop / AMBIANCE knop
Wanneer u op deze knop drukt, en het lampje gaat
branden, kunt u effecten toe passen (p. 92) Houd [SHIFT]
ingedrukt, en druk de knop voor het aan/uitschakelen van
de sfeer effecten in (p.76).
9. PHRASE MAKER knop
Voor het gebruik van de Phrase Maker functie (p. 63), moet
u deze knop kort indrukken, zodat deze gaat branden.
10. Wave knop / MARK knop
Wanneer u op deze knop drukt en het lampje gaat
branden, kunt u de Wave mode betreden (p. 41). Houd
[SHIFT] ingedrukt, en druk de knop voor het gebruik van
de markering functie in (p. 48).
11. ALL SOUND OFF knop
Stopt ieder geluid.
12. START/STOP knop
Start of stopt sampling, resampling of opnemen met de
Phrase Maker functie. In de Wave functie kunt u op deze
knop drukken om het geluid van de geselecteerde Wave te
reproduceren.
13. SAMPLE knop
Deze knop kunt u voor het uitvoeren van sampling
gebruiken (p. 52).
14. RESAMPLE knop
Voor het uitvoeren van resampling, kunt u op deze knop
drukken (p. 59).
15. CARD knop/SHUTDOWN knop
Wanneer u op deze knop drukt en het lampje gaat
branden, kunt u een geheugenkaart gebruiken.
Houd [SHIFT] vast en druk de knop kort in om het
apparaat af te sluiten (p. 22, p. 23).
16 SETUP knop/CARD UTIL knop
Druk op deze knop, zodat hij brand voor het betreden van
de Setup Edit/Utilities (p. 74). Houd [SHIFT] vast en druk
de knop voor het betreden van de Card Utilities in (p. 67).
17. EDIT knop
Druk deze knop in, zodat deze brandt voor het betreden
van de Patch Edit/Utilities (p. 32, p. 33) of Wave Edit/
Utilities (p. 43, p. 44).
18 FUNC knop
Bijvoorbeeld, terwijl deze knop is uitgedrukt, wordt de
overgebleven geheugen capaciteit (tijd) aangegeven.
Afhankelijk van elke status produceert het verschillende
functies.
19. SHIFT knop
Wordt gebruikt in combinatie met andere knoppen (p. 90).
20. EXIT knop
Keert terug op het scherm naar het vorig niveau.
21. PAGE knoppen
Verandert de weergegeven item/parameter. Ook wordt
dit gebruikt voor het bewegen van de cursor in een scherm,
waar u een naam moet invoeren.
22. ENTER knop
Druk deze knop in als hij knippert voor het uitvoeren van
een handeling.
23. -/+ knoppen
Verandert het patch nummer, Wave nummer of parameter
waarde.
Paneelbeschrijvingen
15