Lucht/water-warmtepomp 16 kW met sanitairwater
6
Montage / aansluiting
6.1 Montage koudemiddel- en
elektrische leiding
De koudemiddelleidingen en de elektrische leidingen voor de
verbinding van de binneneenheid met de buiteneenheid moe-
ten apart als accessoire worden besteld.
Om de verbindingsleidingen aan te leggen wanddoorvoeren op
een geschikte plaats maken. De wanddoorvoer moet afhanke-
lijk van de lokale omstandigheden worden beschermd tegen
binnendringend water.
De wanddoorvoeren moeten na afloop van de aanlegwerk-
zaamheden weer goed worden afgesloten. (voor aansluiting
van de elektrische leiding siehe Kap. 6.6 auf S. 16 en voor aan-
sluiting koudemiddelleiding siehe Kap. 6.7 auf S. 19).
6.2 Condenswaterafvoer
Het bij het gebruik ontstane condenswater dient vorstvrij te
worden afgevoerd. De buiteneenheid moet waterpas staan
zodat het water goed kan weglopen.
De condenswaterbak biedt verschillende mogelijkheden voor
de condenswaterafvoer.
Fundering met grind. De infiltratie moet min. 1,5 l per kW
verwarmingsvermogen per dag en de diameter van de af-
voerbuis moet min. 50 mm bedragen.
Lozing in een vuilwater-, regenwater- of afwateringskanaal
Als de condenswaterafvoer zo wordt geïnstalleerd dat er vorst-
gevaar bestaat, moet hij tegen bevriezing worden beveiligd met
een condensafvoerverwarming, die als speciale accessoire ver-
krijgbaar is.
Deze
wordt
in
de
buiteneenheid
sproeierringverwarming (E4) aangesloten.
LET OP!
De vorstgrens kan per klimaatregio verschillen. De voorschrif-
ten van de betreffende landen moeten in acht worden geno-
men.
6.3 Aansluiting aan
verwarmingszijde
Voordat de warmtepomp aan de verwarmingszijde wordt aan-
gesloten, moet de verwarmingsinstallatie worden gespoeld om
eventueel aanwezig vuil, resten afdichtingsmateriaal en derge-
lijke te verwijderen. Wanneer zich in de condensor resten opho-
pen, kan dit tot totale uitval van de warmtepomp leiden.
Direct vóór en na de binneneenheid moet een ontluchtingsmo-
gelijkheid worden aangebracht.
3
www.glendimplex.de
parallel
aan
3
3
3
DOK4x HOIAO CxDNL · FD 9912
Nadat de installatie aan de verwarmingszijde is uitgevoerd,
moet de verwarmingsinstallatie worden gevuld, ontlucht en af-
geperst.
Daarbij moet ervoor worden gezorgd dat alle verwarmingskrin-
gen en afsluiters zijn geopend en dat het driewegomschakel-
ventiel in de verwarmingsmodus staat (pos. 1 toestand bij leve-
ring). De verwarmingsinstallatie via de vul- en aftapkraan (pos.
2) vullen tot de installatiedruk (ca. 1,5 bar) is bereikt. Er moet
een geschikte vulslang met manometer worden gebruikt. Daar-
bij alle aansluitingen en de complete verwarmingsinstallatie
controleren op lekkages. De ontluchting van de verwarmingsin-
stallatie moet op het hoogste punt worden uitgevoerd (pos. 3
bijv. radiator, warmtepompaansluiting).
Nadat hier de volledige lucht is ontsnapt, moet de binneneen-
de
heid worden ontlucht aan de ventielen van de sanitairwaterboi-
ler (siehe Kap. 3.2 pos. 4), de elektrische hulpverwarming
(pos. 4), het buffervat (pos. 5), vuilfilter (pos. 6) en plaatwarmte-
wisselaar (pos. 7), tot ook hier het verwarmingswater er zonder
bellen uit komt.
7
6
Als er spanning op staat, kan het omschakelventiel om beter te
ontluchten op de bedieningseenheid (user interface) op het in-
stallateursniveau onder controlefuncties worden heen en weer
geschakeld tussen verwarmingsmodus en sanitairwatermodus.
Ten slotte vul- en aftapkraan sluiten, installatiedruk controleren
en indien nodig bijvullen.
Nederlands
13