Installatie
Voer de installatie op de volgende wijze uit:
1.
Knip de benodigde gaten uit de montages-
jabloon.
2.
Bevestig de montagesjabloon [1] op de
wand. Zorg ervoor dat deze recht is uitgelijnd
[A] (voor een gedetailleerde tekeningen van
de montagesjabloon, zie Afb. 11).
3.
Teken de benodigde cilindervormige
boringen en bevestigingspunten van de mon-
tagerail af.
4.
Verwijder de montagesjabloon.
5.
Boor met een daartoe geschikte
kernboormachine [2] twee gaten met een dia-
meter van 162 mm voor de toevoer- en
afvoerlucht in de wand [3] (voorboren met
5-10 mm [3a]). Boor bovendien een derde
gat voor de condensslang (de diameter
hiervan bedraagt 35 mm [4]). Boor de gaten
voor de bevestiging van de montagerail.
A
3
4
3
Ø 162 mm
6.
Kort de meegeleverde kunststof buis in op de
juiste lengte. De kunststof buis moet 70 mm
korter zijn dan de gemeten wanddikte.
7.
Plaats de ingekorte buis in de wand.
1
2
3a
Ø 5-10 mm
8.
Plaats nu de meegeleverde binnenmoffen en
buitenkappen (de luchtuitlaatlamellen moeten
naar beneden gericht zijn). Bevestig ze met
de meegeleverde schroeven.
9.
Als het niet mogelijk is om de buitenkappen
met schroeven aan de buitengevel te beves-
tigen, gebruik dan de meegeleverde veren
wanneer u de buitenkap met de binnenmof
verbindt.
10.
Als de wanddikte minder dan 10 cm is, moet
de binnenmof rechtstreeks op het apparaat
worden vastgeschroefd. Verwijder vóór
bevestiging de afdichtingen [5] en plaats ze
na bevestiging terug met de verbindingsstuk
tegen de wand.
15