4 Installatie
De montage en de inbedrijfstelling dienen te worden uitgevoerd door een door de afnemer
aangegeven persoon met de kennis en opleiding hiervoor of een erkende Installateur.
De installatie mag slechts door geautoriseerd, geschoold en geïnstrueerd personeel worden bediend,
onderhouden en gerepareerd.
Algemeen geldt dat: eisen met betrekking tot de opstelling, montage, alsmede het geproduceerde geluid, overeenstemmen
met de eisen die aan een bepaald product gesteld worden (zie technische specificatie). De fundatie, constructie en
bevestiging moeten voldoende sterk zijn, afgestemd op de te verwachte belasting.
Eventueel gebruik van isolatoren strekt tot de aanbeveling.
4.1 Veiligheidsmaatregelen en voorzieningen aan radiaal ventilator.
De installatie moet zodanig uitgevoerd worden dat redelijkerwijs te verwachten risico's zijn uitgesloten.
Hiervoor dient men tenminste de volgende punten in acht te nemen:
Bij het installeren van de ventilator dient men erop toe te zien dat de installatie waarin deze ventilator wordt gemonteerd
buiten werking is gesteld.
4.1.1 Elektrische aansluitingen.
Indien de ATEX-richtlijn 94/9/EG van toepassing is zal de fabrikant in géén geval zorg dragen voor het elektrisch aansluiten van de
installatie.
Apparaten en beveiligingssystemen moeten zijn voorzien van passende ingangen voor kabels en andere leidingen.
Voordat de ventilatormotor aangesloten wordt, moet men het aansluitschema raadplegen, dat zich in de klemmenkast van de
motor bevindt.
De aansluiting moet in overeenstemming zijn met de plaatselijke voorschriften. Bij draaistroommotoren zal een thermische
motorbeveiligingsschakelaar in het elektrische circuit worden opgenomen, waarbij de afstelling overeenkomt met de op de
motor-typeplaat vermelde maximaal toelaatbare opgenomen stroomsterkte.
Bij onjuiste afstelling van het relais zal bij eventuele motorschade door de fabrikant van de elektromotor, alsmede door
Dryfast b.v. géén vergoeding gegeven worden.
De wijze van inschakelen, de doorsneden van de bedrading, soort en instelling van de veiligheden, dienen in overleg
met uw installateur of energiebedrijf te worden gekozen.
Alle elektrische componenten moeten voorzien worden van een aardaansluiting, uitgezonderd componenten met een
dubbele isolatie.
4.1.2 Aansluitvoorschriften.
De elektrische uitrusting dient volgens de Euronorm EN 60204-1 aangesloten te worden.
De ter plaatse geldende voorschriften (b.v. NEN 1010) dienen te worden gehanteerd.
Gevaarlijke overbelasting dient vermeden te worden door overstroom- begrenzers en soortgelijke controle-inrichtingen in
het elektrische systeem op te nemen.
4.1.3 Bewegende delen
Deze installatie is voorzien van bewegende delen in de vorm van een elektromotor welke een waaier aandrijft.
Deze bewegende delen dienen te worden afgeschermd. Zie hiervoor het hoofdstuk "Afscherming".
4.1.4 Openen zonder gevaar
Indien de ATEX-richtlijn 94/9/EG van toepassing is en de ventilator in een kast of een mantel is aangebracht die zelf deel uitmaakt
van de beveiliging tegen explosies, mag deze alleen geopend kunnen worden met behulp van speciaal gereedschap of met toe-
passing van passende beveiligingsmiddelen. Ook aan de ventilator zelf mogen zich géén delen bevinden die zonder het gebruik
van speciaal gereedschap of met toepassing van passende beveiligingsmiddelen te openen zijn.