Bediening
4.5 Menu SENSOR SETUP (SENSORINSTELLING) (vervolg)
Selecteer de SONATAX sc (wanneer meerdere sensoren aangesloten zijn)
CALIBRATE (KALIBREREN)
DOMPELDIEPTE
REFLECTIELIJST
BODEM
PROFIEL LIJST
GEAVANC INSTEL
FACTOR
DREMPEL AUTO
LL DREMP. AUTO
FADE-OUT
BEGIN
EINDE
SET DEFAULTS
(STAND. INSTELLEN)
22
Dompeldiepte van de onderkant van de sensor (zie
pagina
13).
Instelbaar: 0,1 m tot 3 m (0,3 ft tot 9,8 ft)
Toont de reflectielijst. Een nieuwe meting kan worden geactiveerd.
Er wordt een lijst weergegeven van alle gedetecteerde vaste stoffen die de ultrasone
puls duidelijk hebben weerspiegeld. De meetdiepte wordt weergegeven in m of ft en
de sterkte van het weerspiegelde signaal in %, relatief ten opzichte van het sterkste
signaal in de lijst. Deze lijst bevat meestal de bodem van het bassin. Wanneer er
sterke weerspiegelingen zijn tussen het wateroppervlak en de bodem van het bassin
( bijvoorbeeld door leidingen, platen etc.), moet er een andere installatielocatie
worden gekozen.
Invoer van de bodemdiepte (zie
Instelbaar: 1,00 m tot 12 m (3,3 ft tot 39,4 ft)
Uit de ultrasone echo wordt een profiel berekend en voor de betreffende dieptes als
profieldikte aangegeven. Het verloop van het profiel toont gelijkenissen met het
TS-profiel van het bassin. De waarden liggen bij een gemiddeld drogestofgehalte
rond de 1. Een nieuwe meting kan worden geactiveerd (zie
8).
Correctiefactor voor de snelheid van geluid.
Instelbaar: 0,3 tot 3,0, standaardinstelling1,0
Een wijziging van de standaardfactor is alleen vereist als de plaatselijke snelheid
van het geluid in de vloeistof afwijkt van de snelheid van het geluid in het water:
Factor (vloeistof) = snelheid van geluid (vloeistof) / snelheid van geluid (water)
Opmerking: Bij toepassingen in water moet de factor 1,0 blijven.
Met de automatische drempel past het systeem zich constant aan de
omgevingsvoorwaarden aan en verandert automatisch de gevoeligheid om een zo
hoog mogelijke nauwkeurigheid te waarborgen.
Aanbeveling: 75 %
Instelbaar: 1-95 %
LL DREMP. AUTO geeft de kleinst mogelijke waarde die de drempel kan
accepteren.
Instelbaar: 0,1 tot 1,0, aanbeveling0,3
Wanneer vaste ingebouwde delen of andere invloeden in bepaalde bassindieptes
storend zijn, kan het bereik worden verwijderd – in dat geval wordt het betreffende
bereik volledig genegeerd.
Instelbaar: AAN, UIT
Bovenste grens van het bereik dat niet meer weergegeven moet worden.
Alleen actief wanneer FADE-OUT = AAN.
Onderste grens van het bereik dat niet meer weergegeven moet worden.
Alleen actief wanneer FADE-OUT = AAN.
Terugzetten naar de fabrieksconfiguratie voor alle sensorspecifieke instellingen. Dit
gebeurt pas nadat er een veiligheidsvraag wordt gesteld.
3.4.1.2 Meetlocatie bepalen op
3.4.1.2 Meetlocatie bepalen op pagina
13).
Afbeelding 3 op pagina