Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Passito- En Likeurwijnen - Smeg SCV115 Gebruiksaanwijzing

Inhoudsopgave

Advertenties

Instructies voor de gebruiker
7.7.1 Witte wijnen
Witte wijn heeft over het algemeen een hogere zuurgraad dan rode wijn en bevat minder tannine. Om er
de karakteristieken beter van te kunnen waarderen, moet een zure drank over het algemeen bij een iets
lagere temperatuur worden bewaard dan andere dranken en om deze reden worden deze wijnen bij een
temperatuur tussen de 10°C e 14°C bewaard.
Frisse en aromatische jonge witte wijnen kunnen ook op een temperatuur van 10°C worden geserveerd
en de iets minder aromatische soorten op 12°C. Zachte en rijpe witte wijnen, verfijnd na een paar jaar in
de fles, verdragen hogere temperaturen beter en kunnen worden geserveerd op een temperatuur van
12°C t/m 14°C.
Wanneer u een witte wijn op een hogere temperatuur serveert zult u er de "zoete" karakteristieken van
benadrukken, ten koste van de typische gezochte en plezierige zuurheid en de levendige en volle smaak
van dit soort wijn.
7.7.2 Rosé's
Voor het serveren van rosé's gelden over het algemeen dezelfde regels als voor witte wijn. U moet
echter rekening houden met het eventuele tanninegehalte van deze wijnen en ze dus op een hogere
temperatuur serveren om ze niet al te "stroef" te maken. Jonge en frisse rosé's, moeten, afhankelijk van
de tannine, worden geserveerd op een temperatuur tussen de 10°C en 12°C, terwijl de stevigere en
vollere soorten bij een temperatuur tussen de 12°C en 14°C kunnen worden geserveerd.
7.7.3 Rode wijnen
De juiste temperatuur om rode wijn mee te serveren hangt af van tal van factoren, maar vanwege hun
"tannische" aard en hun lagere zuurgraad ten opzichte van de witte wijnen, worden ze gewoonlijk
warmer geserveerd. Jonge, weinig tannische rode wijnen worden gewoonlijk geserveerd tussen de
14° C en 16° C, met sommige vollere soorten op 16°C en in uitzonderlijke gevallen zelfs 18°C.
Jonge tannische en weinig gestructureerde rode wijnen, kunnen ook op een temperatuur van tussen de
12°C en 14°C worden geserveerd zonder "stroef" te blijken en toch plezierig te blijven. Deze regel geldt
ongetwijfeld voor de "primeurwijnen" die, dankzij de speciale vinificatietechniek weinig tannine bevatten
en koeler kunnen worden geserveerd dan andere rode wijnen en toch aantrekkelijk zijn.
7.7.4 Mousserende wijnen
Gezien het aanzienlijke aantal soorten mousserende wijnen heeft een algemeen geldende regel voor
alle wijnen weinig zin. Zoete en aromatische mousserende wijnen moeten worden geserveerd op een
temperatuur van 8°C; dankzij hun aromatische karakter verdragen ze namelijk lage temperaturen.
Rode mousserende wijnen zoals de Brachetto, kunnen worden opgediend op een temperatuur van 10°C
tot 12° C; ook in dit geval verdragen de meer aromatische mousserende wijnen lagere temperaturen, tot
aan 8°C, terwijl voor de meer tannische soorten de temperatuur zal moeten worden verhoogd tot wel 14°C.
Droge mousserende wijnen van het "Charmatproces" of "Martinottiproces", zoals bijvoorbeeld enkele
Prosecco's, kunnen worden geserveerd op temperaturen van 8°C tot 10°C.
De mousserende wijnen van de "méthode classique" en de "méthode Champenoise" evenals de
Champagnes, verdienen een speciale vermelding. Deze mousserende wijnen worden over het algemeen
op temperaturen van tussen de 8°C en 10°C geserveerd; belangrijke wijnen van druiven uit één jaar of
langdurig verfijnde wijnen kunnen zelfs op 12°C worden geserveerd om de ontwikkeling van de complexe
aroma's, die zich in de loop der jaren langzaam en moeizaam hebben gevormd, te bevorderen.

7.7.5 Passito- en likeurwijnen

Deze twee soorten wijnen hebben gemeen dat ze beide over het algemeen worden gekenmerkt door een
hoog alcoholgehalte en dat ze vaak zoet zijn. Er bestaan echter droge likeurwijnen, zoals bijvoorbeeld de
Marsala, waarvan het suikergehalte dusdanig is dat het niet wordt geproefd. Voor deze wijnen wordt de
serveertemperatuur bepaald door de karakteristiek die u wenst te benadrukken. Indien u er de voorkeur
aangeeft om de zoete karakteristieken te benadrukken samen met de complexiteit van het parfum en de
strengheid, verdient het de voorkeur dat u hem op een hoge temperatuur serveert, tussen de 14°C en
18°C, waarbij u niet moet vergeten dat in dit geval ook de alcohol meer benadrukt zal worden.
Indien u de frisheid wenst te accentueren of, bij zeer zoete wijnen waar u dit aspect liever wenst te
onderdrukken, zult u ze op een lagere temperatuur moeten serveren, tussen de 10°C en 14°C.
Droge, frisse en jonge likeurwijnen kunnen ook op temperaturen worden geserveerd van minder dan
10°C; op deze wijze zal de waarneming van de alcohol aanzienlijk worden gereduceerd. U moet echter
niet vergeten dat hoe lager de temperatuur, des te minder de aroma's zich zullen ontwikkelen. De
typische, plezierige en complexe bouquets van deze wijnen is een interessante karakteristiek die op prijs
wordt gesteld: wanneer u ze te koel serveert zult u ook dit belangrijke aspect opofferen.

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave